1 - 4 - uitstroomsnelhied. Dientengevolge schuift het beginpunt van de verbranding op in de richting van de stroming met een snelheid gelijk aan het verschil tussen de uitstroomsnelheid (meer precies: de snelheid die de uitgestroomde gassen in de lucht hebben) en de verbrandingssnelheid. Het kan zijn, dat op enige afstand van het branderplaatje een evenwicht bereikt wordt en een z.g. zwevende vlam ontstaat. Het kan ook zijn, dat de vlam in korte tijd steeds verder weg gaat en tenslotte dooft. Ken spreekt dan van een afgeblazen vlam. Dit is voor de prak tische toepassing van het gas natuurlijk volkomen ontoelaatbaar! Men kan dit afblazen verhinderen, door aan de voet van de vlam een z.g. steunvlammetje te laten branden, dat voortdurend zorgt voor ontsteking van de vlam. Dit steunvlam- metje moet zelf niet afblazen en dit bereikt men door het gas voor de steunvlam- metjes zeer langzaam uit te laten stromen. De steunvlammetjes branden öf op hele kleine gaatjes of op een spleet, die inwendig gevoed wordt door enkele kleine gaatjes. Op de spleet kome een nauwelijks zichtbare ringvormige vlam te brand.en. De aardgasbrander van tekening 4586125 heeft deze laatste constructie. j)c^ro°£te üe-gjxitre van de gaten in het branderplaatje beïnvloedük de verhouding gas-lucht in de brander, oirdat de weerstand, die het mengsel bij uitstroming on dervindt, afneemt als de gaten groter worden en lagere weerstand wil zeggen, dat de gasstraal uit de inspuiter meer lucht meeneemt. Nu heeft aardgas meer dan 2 x zoveel lucht nodig als stadsgas en daar door is men gedwongen bij aardgas 60 mm. de uitstroomgaten te vergroten. Het gevolg is een langzame uitstroming, minder turbulentie en daardoor minder intensieve secundaire bijmenging van lucht en een vlam, die meer neiging heeft tot onvolledige verbranding. Hiertegen is overigens ook wel weer een mid del verzonnen, haakt men namelijk de afstand van het branderplaatje tot de pan groter, dan krijgt de vlam meer gelegenheid om secundaire luchu op te nemen, maar dit gaat ten koste van het rendement. Hiermede is beredeneerd, waarom men aanneemt, dat een op aardgas 60 mm. omgebouwd toestel ongeveer 10$ hoger gasver bruik moet hebben (gerekend in calorieën; in m3 is het gasverbruik natuurlijk veel lager) Er is nog een bezwaar aan de lage uitstroomsnelheid van het gas uit de uitstroomopeningen en wel de invloed op de kleinstelling van de vlam. Als men de vlam klein stelt, vermindert de uitstroomsnelheid van het gas natuurlijk even redig met de mate van kleinstelling en dus zou men deze snelheid bij een normaal afgeregelde spaarstand tot 12 a 15$ verkleinen. Dan komt echter de uitstroomsnel heid te dicht bij de snelheid van toevallige luchtstromingen in het vertrek (tocht) en d gassen worden in een verkeerde richting geblazen en bij enkele ongunstig ten opzichte van de luchtstroom liggende openingen worden de vlammen uitgeblazen. Dit is ontoelaatbaar, waarom men bij aardgas 60 mm. geen verdere kleinstelling durft toe te passen dan tot 20 a 25$. dit is voor de verbruiker onvoordelig (hoeveel, moeilijk in geld uit te drukken) en ongeriefelijk daar grote spaarstanden het koken met minimale hoeveelheden water onmogelijk maken. Hier komt nu de hoofdreden te voorschijn, waarom de Commissie Verhoogde Gasdruk voor aardgas een druk van 300 mm. propageert. Hogere druk van het gas in de gasleiding veroorzaakt een krachtigerg ss.raai uit de inspuiter. Deze krachtige gasstrsal is' in staat, nadat een groot deel van de energie verbruikt is om lucht mee te nemen, toch nog voldoende energie over te houden om de weerstand van vrij kleine openingen in het branderplaatje te overwinnen. Theoretisch kan men van aardgas 300 mm. verwachten, dat dezelfde uitstroomopeningen toegepast kun nen worden als bij stadsgas onder 60 mm. druk. Hierdoor behoeft een op aardgas 300 mm. omgebouwd kooktoestel geen lager nuttig effect te hebben dan het oor spronkelijk op stadsgas had. Ir. Tinbergen heeft in een bespreking te Leeuwarden gesteld, dat het zelfs mogelijk zou zijn bij aardgas 300 mm. een hoger nuttig effect te bereiken dan bij stadsgas! Maar deze bewering moet men met een korreltje zout nemen, rfij komen er later nog uitvoerig op terug, omdat zijn opmerking sloeg op de verge lijking tussen aardgas 300 mm. en aardgas-lucht (zie blz. 6). Een ernstig be zwaar van de hoge druk is, dat alle kraantjes van de comforen of fornuizen waar iets slijtage aan gekomen is, afgekeurd moeten worden.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Bijlagen) | 1958 | | pagina 140