- 2 -
Helaas hebben de Ministers van Binnenlandse Zaken c.a. en van Financiën op
het betreffende verzoek, noggeen beslissing genomen, zodat bij het samenstel
len van het ontwerp-begroting voor 1958 noodgedwongen moest worden uitgegaan
van het basisbedrag van de algemene uitkering, zoals voor 1956 is vastge
steld.
Reeds enkele malen, 'x.a. in onze voorstellen tot het aanpassen van de
begroting 1957 aan de sterk gewijzigde financiële omstandigheden en tot het
sluiten van kasgeldleningen gedurende het jaar 1958, hebben wij Uw aandacht
gevestigd op de moeilijkheden, die de gemeenten ondervinden bij het aan
trekken van financieringsmiddelen. De investeringsactiviteit der gemeenten
is hierdoor sterk verminderd, aangezien in het algemeen met nieuwe werken
slechts mag worden begonnen, indien de financiering op lange termijn is
verzekerd. Voor de voltooiing van onderhanden zijnde werken zijn de gemeen
ten aangewezen op kort krediet, waarvoor de rente is gestegen tot een per
centage, dat aanzienlijk hoger is dan het percentage, dat voor vaste lenin
gen mag worden betaald. Het gevolg hiervan is, dat de totale rentelast
onzer gemeente zodanig is toegenomen, dat het rente-omslagpercentage voor
de investeringen voor 1957 tussentijds moest worden verhoogd van 3i tot
3Ï fo. Deze financieringsmoeilijkheden, die zich in 1958 nog sterker zullen
doen gevoelen dan in het afgelopen jaar, hebben in belangrijke mate hun
stempel op de U aangeboden ontwerp-begrotingen gedrukt. Daarnaast is in
niet mindere mate de invloed te bespeuren van het in 1957 reeds gevoelde
gebrek aan dekkingsmiddelen voor het sluitend maken van de gewone dienst.
Zowel bij het uittrekken van kapitaalslasten van nieuwe werken, als bij het
ramen van de andere posten van de gewone dienst hebben wij er daarom naar
gestreefd, de uiterste zuinigheid te betrachten, o.m. door in 1958 zoveel
mogelijk de voor 1957 geraamde bedragen aan te houden en bij de raming der
subsidieposten een verdere uitbreiding tot het strikt onvermijdelijke te
beperken.
Wij zijn ons er van bewust, dat dit streven naar stabilisatie van het
niveau der uitgaven een gevaar in zich bergt, omdat hierdoor de normale
groei van de voorzieningen, die een gevolg is van de uitbreiding van de ge
meente, in het gedrang dreigt te komen. Ook al is er in absolute zin nog
sprake van verhoging van de kredieten voor onderhoud enz., deze verhoging
houdt geen gelijke tred met de stijging van het loon- en prijspeil en met
de toeneming van de oppervlakte van het bebouwde gebied onzer gemeente.
Al is deze relatieve achteruitgang van het verzorgingsniveau thans niet te
vermijden, hij zal stellig niet blijvend mogen zijn.
Op deze wijze hebben wij het tekort van de gewone dienst, zonder nog
rekening te houden met de ongedekte lasten van de nieuwe veemarkt c.a. en
van andere onrendabele kapitaalswerken waarmede in 1956 en 1957 is aange
vangen, becijferd op 659.675Uit de nieuwe kapitaalswerken vloeien
lasten ten bedrage van 591-385,-- voort, die tot een bedrag van
219.665,-- kunnen worden gedekt uit de in 1956 toegekende verhoging van
het basisbedrag van de algemene uitkering. Het ongedekte deel van de kapi
taalslasten van nieuwe onrendabele investeringen bedraagt derhalve
371.720,--. Het totale tekort op de gewone dienst 1953 moet dan ook op
1.031.595(-- worden gesteld. Dit tekort kan slechts worden gedekt, indien
onze gemeente een hogere uitkering uit het gemeentefonds ontvangt. In aan
merking nemende, dat voor het toekennen van subjectieve verhogingen op de
begroting van het gemeentefonds slechts een beperkt bedrag is uitgetrokken,
nemen wij aan, dat een deel van het voor 1958 geraamde tekort moet worden
gedekt uit de algemene reserveDeze reserve omvat thans een bedrag van ongeveer
900.000,--. Het is echter niet uitgesloten, dat ook voor het sluitend ma
ken van de dienst 1957 over een deel van de algemene reserve zal moeten wor
den beschikt, aangezien het de vraag is, of het volledige tekort over dat
jaar door een verhoging van de algemene uitkering uit het gemeentefonds kan
worden gedekt. Eerst nadat op de aanvraag om een hogere uitkering uit het
gemeentefonds zal zijn beschikt,kan worden beoordeeld, of de dienst 1957
een tekort zal blijven aanwijzen.
Indien voor 1957 de kapitaalslasten voor nieuwe werken, ten bedrage van
212.305»--» evenals voor 1956 uit verhoging van de algemene uitkering
kunnen worden gedekt, dan zal het overblijvende tekort van de begroting
1957, geraamd op 493.160,--, uit de algemene reserve moeten worden be
streden. Yan deze reserve, die,zoals is opgemerkt, momenteel ongeveer
900.000,-- omvat, blijft voor het dekken van het tekort voor 1958 dan
vermoedelijk niet meer dan 400.000,-- beschikbaar.
Er van uitgaande, dat van het totale tekort, voor 1958, geraamd op
1.031.395>--, 400.000,-- uit de algemene reserve zal kunnen worden ge
dekt, zal aan de reeds genoemde ministers moeten worden gevraagd, uit het
gemeentefonds met ingang van 1 januari 1958 een extra bijdrage van
631.395,-- Ie verlenen. Een besluit tot het aanvragen van een verhoging
van de algemene uitkering uit het gemeentefonds is in Uw vergadering van
11 december 1957 reeds genomen. Dit besluit hebben wij bereids aan de
Minister van Binnenlandse Zaken, Bezitsvorming en Publiekrechtelijke Be
drijfsorganisatie toegezonden.
Financiële verhouding tussen rijk en gemeenten
Wij achten ons er van ontslagen, een uitgebreide uiteenzetting te
geven van de geldende uitkeringsregeling, omdat dit bij de aanbieding van
de ontwerp-begrotingen voor 1956 en 1957 reeds heeft plaats gehad en sedert
dien geen belangrijke wijzigingen in deze regeling zijn aangebracht. Ver
melding verdient slechts, dat de werkingsduur van de oude regeling, die
aanvankelijk op 31 december 1957 zou eindigen, met een jaar is verlengd.
Het ligt in de bedoeling van de Regering, dat met ingang van 1 januari 1959
een nieuwe regeling in werking zal treden, die zich, naar wij hopen, gun
stig van haar voorgangster zal onderscheiden. Deze nieuwe regeling is nog
niet tot stand gekomen en vermoedelijk zal hiermede nog geruime tijd ge
moeid zijn. De ervaringen, die hiermede in het verleden zijn opgedaan, ge
ven ons geen aanleiding tot optimisme.
De nieuwe regeling zal, indien ze wordt vastgesteld overeenkomstig
het voorstel van de Commissie inzake het herstel van de financiële zelf
standigheid van gemeente en provincie commissie-Oud) evenals de bestaande
regeling een gemeentefonds kennen, waaruit de gemeenten enkele uitkeringen
zullen ontvangen, t.w.
1. vóóruitkeringen in verband met:
a. de belastingpotentie, waardoor het mogelijk zal zijn de opbrengst van
enkele gemeentelijke belastingen aan te vullen tot het landelijke
gemiddelde
b. de kosten van maatschappelijke steun»
c. de kosten van het onderwijs;
2. een algemene uitkering.
Yoorts adviseert vorengenoemde commissie uitbreiding te geven aan de
z.g. doeluitkeringen, die de gemeenten rechtstreeks -dus niet via het ge
meentefonds- van het rijk ontvangen. Dergelijke doeluitkeringen worden o.a.
reeds verstrekt ten behoeve van de uitgaven voor de politie en voor het
kleuteronderwijs. De commissie beveelt aan, naast de bestaande en de in
voorbereiding zijnde doeluitkeringen voor de kosten van wegenonderhoud en
van de verpleging van krankzinnigen t.z.t. ook doeluitkeringen in te 'voe
ren voor de voorlopig door vóóruitkeringen te dekken kosten van maatschap
pelijke steun en onderwijs.
Indien de ontwikkeling gaat in de richting, die de Commissie-Oud
heeft aangegeven, zal uiteraard de hiervoor onder 2 bedoelde algemene uit
kering, die is bedoeld voor het dekken van de kosten van de voorzieningen,
welke niet uit vóóruitkeringen en doeluitkeringen kunnen worden bestreden,
van geringer betekenis zijn dan de bestaande uitkering van dezelfde naam.
De algemene uitkering is thans, met de belastinguitkering, die in de
nieuwe regeling niet terugkeert, verreweg de voornaamste inkomstenbron van
de gemeente.