Met nieuwe kapitaalsuitgaven is geen rekening gehouden, omdat moet worden afgewacht, of voor de in voorbereiding zijnde omvangrijke voorzie ningen aan het slachthuis financieringsmiddelen kunnen worden gevonden. Het plan voor dit werk is gereed. Geneeskundige- en gezondheidsdina 1; Voor deze gehele dienst wordt het nadelige saldo voor 1958 27.720,-- lager geraamd dan in de primitieve begroting voor 1957- Bij dit bedrijf worden de lastenstijgingen ruimschoots overtroffen door de hogere baten, die voornamelijk een gevolg zijn van de verhoging van de verpleegprijzen van het ziekenhuis en het infectiepaviljoen. Voor deze beide onderdelen van de dienst zijn de voor 1958 geraamde uitkomsten dan ook respectievelijk 18.990i-- en f 7.465>-- gunstiger, dan de in de primitieve begroting voor 1957 geraamde bedragen. De stijging van het tekort van de G.G.D. met 1.63-0,— wordt veroor zaakt door loonsverhogingen. Ook de schoolartsendienst zou een kleine stijging van het tekort te zien hebben gegeven, indien voor de toerekening van de sociale lasten niet een gewijzigd systeem was gevolgd. Voorheen werden de kindertoelagen n.l. direct toegerekend, terwijl deze kosten thans zijn gevoegd bij die der sociale lasten en vervolgens door middel van een procentuele toeslag op de uitbetaalde lonen aan de verschil lende organen worden doorberekend. Het aldus ontstane voordelige verschil tussen de in de primitieve begroting voor 1957 en 1958 geraamde nadelige saldi van de schoolartsendienst bedraagt 2.895» Ook voor deze dienst is de invloed van de verhoging van het renteper centage zeer klein. Nieuwe kapitaalsuitgaven zijn niet opgenomen. Woningbedrijf Het batig slot van het woningbedrijf volgens de ontwerp-begroting 1958 bedraagt 13.940,--. Voor 1957 Werd een nadelig saldo geraamd van 1.395)--. Het verschil tussen beide uitkomsten kan gespecificeerd als volgt worden verklaard: 1957 1958 verschil vooroorlogse woningwetwoningen - 4.239,— - 4.905»-- f - 675» na-oorlogse - 7.600,-- 7-600, verspreide woningen 1.905»-- 6.270,-- 4-365» premiewoningen enz. 8.530,-- 12.575»-- 4-045» f - 1-395,— 13-940,— 15 - 335, In dit overzicht is voor de na-oorlogse woningwetwoningen voor 1958 niet een tekort opgenomen, dat ten laste van de algemene dienst der gemeen te komt. In feite zal de exploitatie van deze woningen een tekort van naar raming 17-185,-- opleveren. Dit tekort wordt niet ten laste van de alge mene dionst gebracht, doch gedekt uit de reserve ex art. 24c van het wo- ningbesluit. Voor deze woningen moet de gemeente jaarlijks een bedrag, overeenkomend met 75® van de jaarhuur, in deze reserve storten. Aangezien de reserve mede kan worden aangewend voor hot opvangen van ongedekte ex ploitatietekorten, komt het ons onjuist voor, naast de aanzienlijke jaar lijkse last der stortingen in de reserve ook nog de exploitatietekorten van deze complexen voor rekening van de algemene dienst te nemen. De exploitatie-uitkomsten van de saneringspanden en de dienstwoningen worden afzonderlijk in de gemeentebegroting verantwoord. De tekorten daar van worden voor 1957 en 1958 als volgt geraamd: - 15 - 1957 1958 verschil saneringspanden 16.910,— 24.635,-- 7.725,-- dienstwoningen -,-- 1.370,-- 1.370,— 16.910,— 26.005,— 9.O95,— De stijging van het tekort op de exploitatie van de saneringspanden, waarvoor het hoge afschrijvingspercentage van 109' geldt, houdt verband met de uitbreiding van het aantal percelen. Het tekort op de exploitatie van de dienstwoningen is een gevolg van het onderbrengen van een groter aantal panden in deze groep. In het algemeen zijn de lasten voor de verschillende complexen ge stegen, voornamelijk in verband met de hogere loonkosten, die een gevolg zijn van de 6f= salarisverhoging, de loonsverhoging in verband met het in werking treden van de Algemene Ouderdomswet, de huuroompensatie en de in voering van de z.g. leeftijdsionen. Deze stijgingen vinden vooral hun weerslag in de algemene onkosten en de onderhoudskosten. Voor de woning wetwoningen en de premiewoningen leidde dit in het algemeen niet tot ver hoging van de exploitatielasten, -omdat de exploitatie niet met de werke lijke onderhoudskosten wordt belast, doch met een vast normbedrag. Bij beschikking van de Minister van Volkshuisvesting en Bouwnijverheid van 28 december 1957 is de onderhoudsr.orm voor de woningwetwoningen verhoogd van 81,— tot 105,-- per woning. Bij dezelfde beschikking is de norm voor algemene onkosten verhoogd van 12,75 tot 15,50 per -woning per jaar. Leze verhogingen gaan in op 1 augustus 1957- Zij konden nog niet in hetontwerp-begroting voor 1958 worden verwerkt. Wel zijn voor de woningen, waarvoor geen band met het rijk bestaat, o.a. de premiewoningen aan de Offenbaohstraat en de dienstwoningen, voor 1958 reeds hogere onderhouds- normen aangehouden. Terzake is voor 1958 por woning 25,-- meer geraamd dan voor 1957. De verhogingen zijn slechts in beperkte mate van invloed op de exploitatie- uitkomsten, omdat zij worden bestreden uit de baten, die voortvloeien uit de huurverhoging per 1 augustus 1957, Deze baten zijn voor 1958 wel ge raamd, dooh de hogere huuropbrengst is voorshands gereserveerd,totdat de juiste bestemming hiervan bekend is. Wij nemen aan, dat het niet voor het dekken van dc hogere onderhoudskosten en van de hogere norm voor algemene onkosten benodigde deel van de extra huuropbrengst zal moeten dienen voor het verlagen van de rijksbijdrage. De helft van de hogere huur van de vooroorlogse woningwetwoningen moet worden gestort op het grootboek wo ningverbetering. Zo spoedig mogelijk zullen wij een ontwerp-besluit tot het wijzigen van de begroting voor het woningbedrijf aanbieden, waarin de gevolgen van vorengenoemde normverhogingen zijn opgenomen. Zoals wij reeds opmerkten, zullen de financiële consequenties van een en ander voor de al gemene dienst der gemeente beperkt zijn. Met betrekking tot de huurverhoging per 1 augustus 1957 delen wij U volledigheidshalve nog het volgende mede. De huren van vooroorlogse woningen zijn in het algemeen gebaseerd op de kostprijs van de woningen. De huren van woningwetv/oningen, die zijn ge bouwd met toepassing van de Beschikking bijdragen woningwetbouw 1948 (I945-I95O), zijn op do vooroorlogse huren gebaseerd. Do hierdoor ontsta- ne grote onrendabele top van de bouwkosten werd opgevangen door rijksbij dragen. Wanneer huurverhogingen plaats hebben met het oogmerk, de huren aan +e passen aan het gestegen kostenpeil, dan maakt het dus geen verschil, of nien een vooroorlogse, dan wel een na-oorlogse woningwetwoning, die onder de regeling van 1948 valt, bewoont. In beide gevallen worden de huren met hetzelfde percentage verhoogd.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Bijlagen) | 1958 | | pagina 22