li O. 461.
DE RAAD DEI. GEMEENTE LEED' "ARDEN;
Gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 10 januari
1958 (bijlage no.
BESLUIT:
I. voor in totaal 1,-- in eigendom, beheer en onderhoud over te dragen
aan J.Dijkstra te Wirdum no. 18 een gedeelte van het perceel,
kadastraal bekend gemeente Virdum, sectie B, no. 1826, en wel het
gedeelte, uitmakende de halve breedte van de voormalige Roordahuizumer-
vaart, voorzover grenzende aan het perceel, kadastraal be'end alsvoren,
no. I846, op de bij dit besluit behorende tekening blauwgekleurd
aangegeven, onder de volgende voorwaarden:
1. alle op de overdracht vallende kosten komen voor rekening van de ge
meente Leeuwarden;
2. de koper aanvaardt het gekochte vrij van hypotheek, beslag en huur
en verder in de toestand, waarin dit zich ten tijde van de eigen
domsoverdracht bevindt, met alle lusten, lasten, plichten, erfdienst
baarheden enz., daartoe van ouds en met recht behorende;
3. de levering geschiedt op de dag van het verlijden van de akte van
overdracht
4. het risico voor, het onderhoud van en alle van het gekochte geheven
wordende lasten en belastingen komen vanaf de onder 3 bedoelde
datum voor rekening van de koper;
5. de gemeente Leeuwarden is tot geen andere vrijwaring gehouden dan
tot die wegens uitwinning;
6. partijen doen afstand van het recht tot het vragen van ontbinding,
als bedoeld in de artikelen 1302 en 1303 van het burgerlijk wetboek;
II. voor in totaal 1,-- in eigendom, beheer en onderhoud over te dragen
aan K. van der Hem, Huizumerlaan 2, alhier, een gedeelte van het
perceel, kadastraal bekend gemeente Wirdum, sectie B, no. 1826, en
wel het gedeelte, uitmakende de halve breedte van de voormalige
Roordahuizumervaartvoorzover grenzende aan de Percelen, kadastraal
bekend alsvoren, nos. 1741 en 1004, op de bij dit besluit behorende
tekening roodgekleurd aangegeven, onder de voorwaarden, vermeld
onder I, sub 1 t/m 6.
Aldus vastgesteld in de openbare vergadering
van
Voorzitter.
Secretaris.
Herziening van de gemeentelijke b.1o-marge
Bijlage no. 8. Leeuwarden, 11 januari 1958.
Aan de Gemeenteraad.
De onderwijzers bij het buitengewoon lager onderwijs ontvangen boven
hun wedde, die overeenstemt met de salarisregeling voor het gewoon lager
onderwijs, van rijkswege een toelage, op grond van de aan deze leer
krachten te stellen zwaardere eisen.
Aangezien deze rijksmarge indertijd te laag werd geacht, heeft Uw
raad, op ons voorstel, bij de vaststelling van de gemeentebegroting voor
1951 besloten deze rijksmarge te verhogen met een aanvullende marge ten
laste van de gemeente. Aanvankelijk bedroeg deze gemeentelijke marge
12,50 per maand.Tengevolge van de verschillende procentuele en andere
salarisverhogingen is het bedrag enkele keren gewijzigd en laatstelijk
vastgesteld op 21,20 per maand.
Bij de laatste herziening van de salarisregeling voor het onderwijzend
personeel zijn ook de salarissen van de leerkrachten bij het buitengewoon
lager onderwijs niet onbelangrijk verhoogd. Daarenboven is een hogere rijks
marge voor dit onderxirijs toegekend. In deze regeling is echter de bevoegd
heid van de gemeentebesturen tot toekenning van een gemeentelijke b.l.o.-
marge vervallen verklaard, met dien verstande evenwel, dat krachtens een
overgangsbepaling de gemeentebesturen de vrijheid behouden een gemeente
lijke marge toe te kennen aan de onderwijzers bij het buitengewoon lager
onderwijs, die op de dag, voorafgaande aan de inwerkingtreding van bedoel
de regeling (dat is op 21 juli 1957), oen dergelijke marge genoten. Dit
betekent derhalve, dat na 20 juli 1957 aangestelde en aan te stellen leer
krachten geen gemeentelijke marge meer mogen genieten.
In dit verband delen wij U nog mede, dat de landelijke vakorganisaties
de gemeentelijke marges wegens gemis aan uniformiteit steeds hebben ver
oordeeld en ook bij de onderhandelingen met betrekking tot bovenbedoelde
salarisregeling op intrekking van de gemeentelijke bevoegdheid in deze
hebben aangedrongen. Dit laatste is dan ook geschied, hoewel de door de
vakorganisaties voorgestane verhoging van de rijksmarge, naar het oordeel
dier organisaties, niet voldoende is verwezenlijkt.
Nu de door het Rijk vastgestelde vergoeding is verhoogd en de gemeente
een aanvullende vergoeding toekende, omdat de rijksmarge te laag werd ge
acht, dient naar ons gevoelen de gemeentelijke marge voor de leerkrachten,
die onder de overgangsregeling vallen en op grond hiervan nog een ver
goeding van de gemeente mogen ontvangen, met een zodanig bedrag te worden
verlaagd, dat het totaal-bedrag van rijks-en gemeentelijke marge geen
wijziging ondergaat. Het gevolg hiervan is, dat de hoofden van de b.l.o.-
scholen terzake een vergoeding van 3,71 per maand en de andere leer
krachten een vergoeding van 9,01 per maand ten laste van de gemeente
zullen genieten.Dit geldt uiteraard slechts voor het onderwijzend perso
neel, dat op 20 juli 1957 if dienst was.
Blijkens een bij de raadsstukken voor U ter inzage gelegde brief
maakt liet bestuur van de afdeling Leeuwarden van de Nederlandse Onderwij
zers Vereniging bezwaar tegen deze aanpassing. In een met dit bestuur door
de wethouder van onderwijs gevoerde bespreking kon dit bezwaar niet worden
weggenomen
Wij stellen U voor de nieuwe regeling te doen ingaan per 1 februari
1958 en derha.lve te besluiten overeenkomstig het hierna volgend ontv/erp.
Burgemeester en Wethouders van Leeuwarden,
A.A. van der Heulen, Burgemeester.
de Jong, Secretaris.
Verzonden 15 januari 1958.