Wijziging van de verordening op de heffing van leges, (gemeenteblad 1957»
no. 20)
Bijlage no56. Leeuwarden, 11 februari 1959
Aan de Gemeenteraad.
In artikel 13 van de verordening op de heffing van leges is het
tarief geregeld, hetwelk verschuldigd is voor een bouwvergunning.
Maatstaf voor de berekening van het tarief zijn de totale kosten van
de bouw, verandering, uitbreiding of vernieuwing volgens de aanneemsom of,
zo deze aanneemsom niet kan worden vermeld, volgens de begroting, welke bij
de aanvraag voor de vergunning moet worden overgelegd.
De kosten die de gemeente inzake een bouwvergunning moet maken,
vloeien enerzijds voort uit het toetsen van de aanvraag aan de wettelijke
bepalingen, o.a. aan de bouvrverordening en andere stedebouwkundige voor
schriften, anderszijds uit het houden van toezicht op de uitvoering van
het verleende bouwplan.
Het is enkele malen voorgekomen, dat van een bouwvergunning door de
aanvrager geen gebruik werd gemaakt. Bij niet-uitvoering van het bouwplan
zijn evenwel de volle leges verschuldigd.
Bij nadere beschouwing zijn wij van oordeel dat het niet billijk is
in dit geval het gehele bedrag van de verschuldigde leges in te vorderen.
Indien het bouwplan niet wordt uitgevoerd heeft de gemeente namelijk
geen toezichtkosten te maken.
Volgens de directeur van het houw- en woningtoezicht bedragen deze
kosten ongeveer de helft van de totale kosten, die voortvloeindo uit een
verleende bouwvergunning, die ten uitvoer wordt gebracht.
V/ij zijn daarom van mening dat het aanbeveling verdient artikel 13
van de legesverordening aan te vullen in dier voege, dat de helft van de
verschuldigde leges wordt gerestitueerd indien uit de feitelijkheden blijkt,
dat van de verleende vergunning geen gebruik is of zal worden gemaakt.
Tevens kan van deze gelegenheid gebruik worden gemaakt tegemoet te
komen aan enkele opmerkingen die de Minister van Binnenlandse laken, Be
zitsvorming en Publiekrechtelijke Bedrijfsorganisatie heeft gemaakt bij
de op 13 november 1957 verleende Koninklijke goedkeuring van de legesver
ordening. De opmerkingen betreffen de redactie van artikel 26. Het eerste
lid houdt de verplichting in onjuist vastgestelde leges ambtshalve te
herzien. Het komt de betrokken bewindsman wenselijk voor de verplichting
tot ambtshalve vermindering te vervangen door een bevoegdheid, opdat de
gelegenheid blijft bestaan zeer geringe verschillen ongecorrigeerd te
laten en voorts deze bevoegdheid te binden aan een termijn van drie jaren.
In het tweede lid van genoemd artikel is de navordering imperatief ge
regeld en ingevolge de huidige redactie strekt de navordering zich ook uit
over te weinig geheven leges ingeval van ambtelijk verzuim.
De minister is van mening dat het ook hier de voorkeur verdient de
navordering, overeenkomstig de terzake voor de rijksbelastingen geldende
bepalingen, facultatief te redigeren en de navordering te beperken tot
die gevallen, waarin zich een nieuw feit heeft voorgedaan.
Tegen de door de minister voorgestelde wijzigingen hebben wij geen
bez v/aar
Onder mededeling, dat de Financiële Commissie zich hiermede kan ver
enigen, stellen wij U voor over te gaan tot wijziging van de verordening
op de heffing van leges, overeenkomstig het hierbij gevoegde ontwerp
besluit
Burgemeester en Wethouders van Leeuwarden,
A. .11. van der Heulen, Burgemeester.
de Jong, Secretaris.
Verzonden 12 februari 1959-