-8- S,. Artikel 30 wordt gelezen aio volgt: "1. De optrede van trappen mag ten hoogste 0.2 n bedragen; van gemeen schappelijke trappen ten hoogste 0.. 175 m- 2. De aantrede van trappen, in de klinlijn gemeten, moet ten minste bedragen: a. 0.16 m voor rechte steektrappen binnen een woning; b. 0.17 m voor andere trappen binnen een woning; c. 0.20 m voor gemeenschappelijke trappen, traparmen en buitentrap pen, 3. De breedte van de treden van de in het tweede lid onder c bedoelde trappen, gemeten loodrecht op de voorkant, mag, net inbegrip van de wel van ten minste 0,04- m, nergens minder dan 0.03 n bedragen. 4. De breedte van vaste trappen wordt gemeten tussen de leuningen of - indien aan één zijde geen leuning aanwezig is - tussen de leuning en de wand, welke de trap begrenst. De aldus gemeten breedte moet ten minste bedragen: a. indien de trap leidt tot: 1. ten hoogste drie woningen: 0.90 m; 2. vier of meer woningen: 1,00 m; 3. galerijwoningen 1.10 m; b. indien de trap binnen een woning is gelegen en leidt naar: 1. een vertrek: 0.75 m; 2. een zolder: 0.70 m; 3een kelder: 0.60 n. Burgemeester en Wethouders kunnen van hot bepaalde onder a 1 en b vrijstelling verlenen. Alsdan golden de door hen te stellen nadere eisen. 5. In geen geval mag do lengte van de treden, voor zover vallend sen de leuningen, korter zijn dan de aanwezige breedte tussen leuningen, verminderd met 0.05 m. 6. Ten dienste van woningen, waarvan de vloer van het hoofdwoonver trek meer dan 11 m boven straat- of erfhoogte is gelegen, moeten één of meer personenliften aanwezig zijn. Het juiste aantal, de plaatsen en de capaciteit dezer liften is ter beoordeling van Bur gemeester en Wethouders." a 3 tUE de Ik In artikel 51 wordt na het woord: tikel 30." "slaapsteden" ingevoegd: "en van ar il. Artikel 32 wordt gelezen als volgt: "1. Van de buitendeur, welke als hoofdtoegang tot één of meer woningen dient, moeten, in de dag van het kozijn gemeten, de breedte en de hoogte onderscheidenlijk bedragen: 0.85 m en 2 m, indien de deur toegang geeft tot ten hoogste drie woningen; 0.90 m en 2 m, indien de deur toegang geeft tot vier of neer wonin gen. 2. Van gangen en portalen moeten de breedte on de vrije hoogte onder scheidenlijk bedragen: a. 0.90 m en 2.20 m binnen een woning; b. 1.00 m en 2.20 m, indien de gang of het portaal toegang geeft tot twee of drie -woningen; c. 1.10 i en 2,20 m, indien de gang of het portaal toegang geeft tot vier of meer woningen. 3. Burgemeester en Wethouders kunnen van het bepaalde in het eerste en het tweede lid, voor zover betreft de breedte van de buitendeu ren, de gangen en de portalen, vrijstelling verlenen. Alsdan gel den de door hen te stellen nadere eisen. "4."

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Bijlagen) | 1961 | | pagina 367