r.
1* w
-7-
Artilcel 16
1. Aan de achterzijde van een gebouw moet, na voltooiing van de bouw,
een bij het gebouw behorend open erf aanwezig blijven.
2. Het open erf, bedoeld in het eerste lid, moet zich over de volle
breedte van het gebouw uitstrekken en, loodrecht gemeten uit enig
punt van de achtergevel, tenminste de volgende diepte verkrijgen:
a. bij gebouwen zonder verdieping 5 m;
b. bij gebouwen met één of meer verdiepingen, voor elke verdieping
2 m meer dan onder a is vermeld.
3. Ter bepaling van de in het tweede lid bedoelde diepte wordt de ruim
te, gelegen onder een zich aan de achterzijde van het gebouw bevin
dend dakvlakj hetwelk met het horizontale vlak geen grotere hoek
maakt dan 45 niet voor een verdieping meegerekend,
4. Van het bepaalde in het eerste lid kunnen Burgemeester en Wethouders
vrijstelling verlenen voor gebouwen, waarin de begane grond niet voor
bewoning is bestemd of voor hoekgebouwen, waarbij de open ruimte niet
aan de achterzijde, doch terzijde van die gebouwen is gelegen. Als
dan gelden de door hen te stellen nadere eisen.
5Van het bepaalde in het tweede lid kunnen Burgemeester en Wethouders
vrijstelling verlenen voor;
a. hoekgebouwen, gebouwen die op een terrein van afwijkende vorm wor
den opgetrokken, of gebouwen, die ten minste aan twee openbare
straten komen te liggen;
b. het optrekken van een aan het gebouw aansluitend bijgebouw, mits
de hoogte daarvan, gemeten boven het aansluitende terrein, niet
meer bedraagt dan 2.80 m, de lengte, gemeten uit de achtergevel
van het gebouw, niet meer dan 2.50 m en de breedte niet meer dan
7/3 gedeelte van de breedte van het gebouw, gemeten langs de ach
tergevel, en in geen geval meer dan 2 m, tenzij een zodanig bij
gebouw bestemd is ten gebruike van twee woningen, in welk geval
die lengte niet meer mag bedragen dan 6.50 m en die breedte niet
meer dan 2.50 m;
c. het optrekken van vrijstaande bijgebouwtjes in een tuin of ander
open erf, waarvan het grondvlak niot meer bedraagt dan 5 en in
geen geval meer dan g gedeelte van de totale open ruimte, en de
hoogte boven het aansluitende terrein niet meer dan 2.80 m.
Alsdan gelden de door hen te stellen nadere eisen,
6. In bijzondere gevallen kunnen Burgemeester en Vfethouders in de plaats
van de maten, genoemd in het vijfde lid, onder b en c, andere maten
toestaan, indien ten gevolge daarvan de toetreding van licht en lucht
in het gebouw, in de nabij gelegen gebouwen of in de in de nabijheid
nog op te richten gebouwen niet of in geringe mate zal worden belem
merd. Burgemeester en Wethouders geven aan het bepaalde in de vorige
volzin slechts toepassing, nadat zij de eigenaren van de omliggende
percelen binnen een straal, gelijk aan de hoogte van de te maken aan-
of uitbouw of het op te richten bijgebouwtje, zoveel mogelijk in de
gelegenheid hebben gesteld daarover hun oordeel kenbaar te maken en
nemen bij toepassing van die volzin in acht, dat van de achter het
gebouw aanwezige open ruimte niet meer dan w gedeelte zal worden be
bouwd.
7. Als nadere eis, bedoeld in het vierde lid, kan worden gesteld, dat
de bewoners van een woning, welke geheel of voor een gedeelte op
een verdieping is gelegen, de beschikking hebben over een plat of
balkon, waarvan de afmetingen en de inrichting zijn ten genoegen van
Burgemeester en v/ethouders.
"Artikel 17,