1.
-8-
Artikel 17.
1. Open zijdelingse ruimte (steeg) tussen twee gebouwen in een z.g.
gesloten bebouwing moet ten minste 1 m breed zijn, behoorlijk be
straat en, zo mogelijk, aan het openbaar riool aangesloten worden.
2. Zijdelingse, minder dan 1 m brede ruimte tussen twee gebouwen moet
van boven en aan alle zijden, ter beoordeling van Burgemeester en
Wethouders, voldoende vochtkerend zijn afgedekt en mag niet tot af
voer van menage-, spoel- of regenwater worden gebruikt,
3. Een zijgevel van een gebouw moet, zo hij niet wordt gebouwd op de
terreingrensop een afstand van ten minste 1 m van die terreingrens
worden opgetrokken.
4. Buiten het gebied, waarvoor krachtens artikel 36 der Woningwet het
uitbreidingsplan in onderdelen is vastgesteld, moet de kortste af
stand tussen enig deel van een te bouwen gebouw en enig deel van een
ander niet op hetzelfde perceel staand gebouw, gemeten evenwijdig
aan de as van de weg ten minste 60 m bedragen,
5. Van het bepaalde in het vierde lid kunnen Burgemeester en Wethouders
in bijzondere gevallen vrijstelling verlenen, mits de bedoelde kort
ste afstand niet minder bedraagt dan 40 m.
Artikel 18,
1Behoudens in geval door de Gemeenteraad een voorschrift is uitgevaar
digd op grond van artikel 2, eerste lid onder d, der Woningwet met
betrekking tot de hoogte van gebouwen en onverminderd hetgeen ten
aanzien van profielen of hoogten der bebouwing voortvloeit uit de
bebouwingsvoorschriften krachtens de artikelen 39 en 43 der Woning
wet, gelden ten aanzien van profielen en hoogten der bebouwing de
hierna onder a, b, c en d volgende voorschriften:
a. gemeten in het vertikale vlak, gaande door de opgaande voorgevel,
mag een gebouw geen grotere hoogte boven de kruin van de straat
verkrijgen, dan de afstand ter plaatse tussen de voorgevels in de
straat bedraagt en in geen geval een hoogte, groter dan 18 m;
b. gebouwen aan of nabij een hoek mogen tot op 12 m van de hoek in
afwijking van het bepaalde onder a tot de hoogte als aan de breed
ste straat geoorloofd is, worden opgetrokken;
c. voor gebouwen aan een straat, waarvoor geen voorgevelrooilijnen
zijn vastgesteld, waar de afstand, bedoeld onder a, niet kan wor
den vastgesteld, of voor gebouwen aan een plein, stellen Burge
meester en Wethouders de hoogte vast in elk bijzonder geval in
verband met de breedte van de straat of met de breedte der aan
het plein aansluitende straten;
d. de hoogte van een gebouw wordt gemeten van de kruin van de straat
tot aan de bovenkant van de dakbedekking; bij flauw-hellende daken,
ter beoordeling van Burgemeester en Wethouders, en bij platte da
ken kan de hoogte worden gemeten van de kruin van de straat tot
aan de goot dan wel tot aan de afdekking van de gevel.
2. Van het bepaalde onder a en b in het eerste lid kunnen Burgemeester
en Wethouders vrijstelling verlenen. Alsdan gelden de door hen te
stellen nadere eisen.