-30-
Artikel 61
1. Op eon beerputj of, indien deze neer afdelingen bevat, op elke afde
ling, noct een gaslichte ventilatiebuis afwaterend naar de put wor
den aangebracht van een inwendige diameter van ten minste 0.04 m,
waarvan de aansluiting aan do beerput, de inrichting en liet materi
aal zijn ten genoegen van Burgemeester en Wethouders.
2. De plaats van de uitmonding van de in het eerste lid bedoelde ven
tilatiebuis wordt in elk afzonderlijk geval door Burgemeester en
Wethouders bepaald.
Artikel 62
1. Een closet, aangesloten op een beerput met overstortinrichting, moet
na elke gebruikmaking kunnen worden doorgespoeld net een hoeveelheid
van ten minste 8 liter water.
2. Spoelinrichtingen moeten op de waterleiding zijn aangesloten.
3. De inrichting van een spoelsysteem moet zijn ten genoegen van Burge
meester en Wethouders.
Artikel 63.
1. Afvoerleidingen voor spoelwater (menagewater) moeten, voor zover
grondleiding zijnde, binnen gebouwen worden uitgevoerd in geasfal
teerd ijzeren socketbuizen met een wanddikte van ten minste 0.006 m,
met dien verstande, dat de wanddikte 0.009 n moet bedragen, ingeval
deze leidingen zich in de grond of op andere niet of zeer moeilijk
bereikbare plaatsen bevinden. Buiten gebouwen moeten de leidingen
in betonbuizen of in- en uitwendig verglaasde ijzeraarden buizen
worden uitgevoerd.
2. De inwendige diameter van do in het eerste lid bedoelde leidingen
moet ten minste 0,125 m bedragen en in elk bijzonder geval zoveel
meer als door Burgemeester en Wethouders nodig wordt geoordeeld.
3. Afvoerleiding-en voor spoelwater (menagewater) moeten, voor zover
standleidingen zijnde, binnen de gebouwen worden aangebracht on wor
den uitgevoerd in geasfalteerd gegoten ijzeren socketbuizen of in
naadloze loden buizen met een wanddikte van ten minste 0.004 m.
4. De inwendige diameter van de in het derde lid bedoelde leidingen
moet ten minste 0.04 m bedragen en in elk bijzonder geval zoveel
meer als door Burgemeester en Wethouders nodig wordt geoordeeld.
5. Elke grondleiding moet in de richting van de afvoer op afschot wor
den gelegd met oen helling niet kleiner dan 0.01 m per meter en
niet groter dan 0.02 m per meter. Burgemeester en Wethouders kunnen
van dit voorschrift vrijstelling verlenen, wanneer dc lozing bui
tenshuis een grotere helling vereist.
Artikel 64.
Burgemeester en Wethouders kunnen nadere eisen stellen betreffende:
a. de plaats, de inrichting en de grootte van schepputten on kolken;
b. de ontluchting van rioleringen:
c. de toepassing, soort en inrichting van stankafsluiters in een
riolering;
d. de verzameling, de afvoer, de reiniging of zuivering en de uitlo-
zing van water en vuil bij niet ter bewoning bestemde gebouwen.
"Afdeling II."