Wijziging Bezoldigingsverordening 1960.
Bijlage no. 399Leeuwarden, 17 december 1964»
Aan de Gemeenteraad.
De Bezoldigingsverordening i960 en de daarbij behorende bijlagen A
en B dienen naar onze mening op enkele punten te worden gewijzigd en aange
vuld. Ter toelichting van het hierna afgedrukte ontwerp-besluit diene het
navolgende.
Artikel I.
Gerekend met ingang van 1 januari 1964 is voor de Rijksambtenaren van
24 jaar en ouder, die werkzaam zijn in een functie met een volledige dag
taak, een minimum-inkomen van 407?-- per maand vastgesteld. Voor zover
het salaris, vermeerderd met eventuele persoonlijke-, ambts- en huwelijks
toelagen, minder dan 407?-- bedraagt, wordt een toelage toegekend, ge
lijk aan het verschil tussen 407»-- en hei salaris, vermeerderd met ge
noemde toelagen.
Het komt ons gewenst voor een overeenkomstige regeling te treffen
voor de ambtenaren dezer Gemeente. Zulks kan geschieden door opneming in
de Bezoldigingsverordening i960 van een nieuw artikel 17*
Artikel II.
Het eerste lid van artikel 20, zoals dit thans luidt, veronderstelt
dat in alle gevallen, waarin van Gemeentewege het genot van kost en in
woning wordt verstrekt, een voetnoot het kortingsbedrag aangeeft. Dit is
echter niet juist voor zoveel het de ambtenaren, ingedeeld in bijlage E,
betreft. In de praktijk wordt voor deze categorie artikel 24 van het Be
zoldigingsbesluit Burgerlijke Rijksambtenaren 1948 op overeenkomstige
wijze toegepast. Wij achten het gewenst de tekst van de verordening hier
mede in overeenstemming te brengen. Voetnoot 1 van bijlage A kan dan ver
vallen, daar de korting voor kost en inwoning voor de verpleeghulpen en
verpleeghulpen A zonder meer kan worden afgeleid van artikel 24 van het
B.B.B.R.A. 1948.
Volgens het tweede lid van artikel 20 wordt van de korting wegens
kost en inwoning 2/3 deel geacht te gelden voor kost en l/3 deel voor in
woning. Ter gelegenheid van de huurverhoging per 1 juli 1964 is de kor
ting voor kost niet verhoogd, doch de korting voor inwoning wel. De
2/3 - 1/3 verhouding is daardoor verbroken. Artikel 24 B.B.B.R.A. 1948
geeft thans aan welk bedrag geacht wordt te gelden voor kost, respectie
velijk inwoning. Door in de voetnoten 3 en 4 van bijlage A uitdrukkelijk
het uitsluitend voor kost geldende kortingsbedrag te vermelden kan het be
staande tweede lid van artikel 20 geheel vervallen.
Het tegenwoordige derde lid van artikel 20, bepalende, dat de kor
ting slechts voor 110 deel wordt toegepast bij geoorloofde afwezigheid
over een tijdvak, waarin gedurende tenminste een week geen van Gemeente
wege verstrekte kost en/of inwoning wordt genoten, is in de praktijk
moeilijk hanteerbaar. Het derde lid van het nieuw ontworpen artikel 20
sluit aan bij de, naar ons oordeel juistere, regeling, geldende in de
particuliere verpleeginrichtingen.
De in de voetnoten 3 en 4 van bijlage A en 1 en 2 van bijlage B ge
noemde kortingsbedragen dienen als gevolg van de huurverhoging per 1 juli
1964 te worden aangepast.
Het hoofd van de huishouding in het Stadsziekenhuis, geplaatst in
schaal 10 van bijlage A, geniet kost en inwoning, waarvoor een korting
overeenkomstig de voor het verplegend personeel geldende regeling wordt
toegepast. Een verwijzing naar de desbetreffende voetnoot ontbreekt echter
Wij achten het gewenst hierin te voorzien.