I
Rechtsvordering tegen G.T. Borger en G.J.A. Kooistra.
Bijlage no. 61 Leeuwarden, 23 februari 1965-
Aan de Gemeenteraad.
Op 8 maart 1964 reed de minderjarige G.J.A. Kooistra, wiens ouders
alhier wonen aan het adres Insuliradestraat 58, met een auto een aan de
Gemeente toebehorende verkeerszuil in de Vredeman de Vriesstraat, alhier,
omver. De daardoor veroorzaakte schade bedroeg 348,43- De auto, waarin
Kooistra reed, behoorde toe aan de eveneens minderjarige G.T. Borger,
Doniastraat 16, alhier.
Nadat de directeur van de Energiebedrijven vergeefse pogingen had
aangewend om het schadebedrag te innen, hebben wij zowel Kooistra ais
Borger in een aangetekend schrijven medegedeeld, dat zij binnen een in dat
schrijven genoemde termijn dat bedrag dienden te betalen en dat, bij ge
breke van tijdige betaling, tot het instellen van een rechtsvordering
zou worden overgegaan. Geen van beiden echter heeft op onze aanmaning
gereageerd
G.T.Borger kan, als eigenaar van de desbetreffende auto, worden aange
sproken uit kracht van artikel 31 van de Wegenverkeerswet. De vordering
ingevolge dat artikel moet worden ingesteld binnen één jaar na de datum
van het ongeval, i.e. uiterlijk op 8 maart 1965- De omstandigheid, dat
G. Kooistra zeevarend is, zodat de door ons aan hem medegedeelde oeta-
lingstermijn redelijkerwijze aan de ruime kant moest worden gehouden,
heeft er, met de tijd die overigens nodig was om te pogen langs minne
lijke weg tot een oplossing te geraken, toe geleid dat er nu geen gelegen
heid meer is een desbetreffend besluit door Uw Raad te doen vaststellen en
daarop ook de vereiste goedkeuring van Gedeputeerde Staten te verkrijgen
vóórdat de rechtsvordering tegen Borger wordt ingesteld. Met gebruikmaking
van de ons ingevolge artikel 209, letter r, van de Gemeentewet toekomende
bevoegdheid zullen wij ter voorkoming van verlies van rechten tegen
Borger tijdig een dagvaarding doen uitbrengen.
De schuld van G. Kooistra aan het ongeval staat in rechte vast inge
volge het inmiddels onherroepelijk geworden vonnis van de Kantonrechter,
alhier, d.d. 30 juli 1964dat terzake is gewezen.
Daar Borger en Kooistra beiden minderjarig zijn, moeten de rechtsvor
deringen tegen hen worden ingesteld tegen hun wettelijke vertegenwoordi
gers. Het verdient voorts aanbeveling voor alle zekerheid ook de vaders
zelf in rechte aansprakelijk te stellen.
Onder overlegging van het terzake uitgebrachte rechtskundig advies
geven wij IJ in overweging te besluiten overeenkomstig bijgevoegd ontwer-
besluit
Burgemeester en Wethouders van Leeuwarden,
A.A.M. van der Meulen Burgemeester.
de Jong Secretaris.
r