- 10 -
Ad e: Waar de exploitatie van de stadsautobusdienst in onze Gemeente geen
gemeentelijke zaak is, is het het beste de hiervoor bestaande commissie te
laten wat zij is.
Ad f: Bij het studiefonds is al gehandeld als nu pas mogelijk is geworden.
Daar is immers reeds een beheerscommissie ingesteld, buiten- en tegenwette^
lijk. Het verdient aanbeveling hiervoor een regeling tot stand te brengen
met inachtneming van de nieuwe bepalingen. De adviescommissie voor het
studiefonds adviseert niet ons College. Zij zou in een regeling als zo
even bedoeld wel kunnen worden ingepast.
Bij een intensivering van de taakuitoefening en de functie van de
commissies van advies en bijstand op de wijze als eerder in deze nota als
mogelijk en wenselijk werd genoemd, kan de vraag opkomen, of het niet
redelijk zou zijn ook voor commissievergaderingen een presentiegeld toe
te kennen. Wij menen te moeten volstaan met de opmerking, dat artikel 64 f'
juncto artikel 60 van de wet de mogelijkheid hiertoe wel geeft. Gedeputeer-
Staten moeten bij toepassing van deze wettelijke mogelijkheid, nadat
de Raad is gehoord, het bedrag van de vergoeding bepalen. Hoewel op het
eerste gezicht artikel 100, derde lid, van de Gemeentewet daaraan in de
weg lijkt te staan, wordt de vraag, of ook wethouders voor een dergelijk
presentiegeld in aanmerking kunnen komen, in de praktijk algemeen beves
tigend beantwoord. Naar ons gevoelen is het voorzitterschap van dergelijke
commissies echter zo zeer inhaerent aan de functie van wethouder, dat toe
kenning van een dergelijke vergoeding aan de wethouders ons in elk geval
minder juist voorkomt. De inhoud van artikel 80, tweede lid, van de wet
vormt een beletsel om de Burgemeester voor een dergelijke vergoeding in
aanmerking te doen komen.
Wij menen verder, dat het (zeker bij uitbreiding van de taak) effec
tiever en ook meer in overeenstemming met de praktijk zou zijn, indien het
secretariaat van een commissie van advies en bijstand in plaats van door
een lid van de commissie werd vervuld door een ambtenaar. Dat de secretaris
van de commissie geen lid van de commissie is, lijkt ons geen enkel be
zwaar. De Gemeentesecretaris is ook geen lid van de Raad en van het
College van B. en W. Een mogelijkheid is ook uit te gaan van de inhoud
van artikel 108 van de Gemeentewet, dat (na de onderhavige wetswijziging)
luidt: "De secretaris is de Raad, Burgemeester en Wethouders, de Burgemees'
de commissies in alles, wat het hun opgedragen bestuur aangaat,
behulpzaam". In deze gedachtengang zou bepaald kunnen worden, dat als
secretaris van een commissie optreedt de Gemeentesecretaris of een door
hem aangewezen secretarieambtenaar.
Indien voor de leden een presentiegeldregeling zou gelden, kan wel
licht ook de billijkheid onder ogen worden gezien van toekenning van een
vergoeding per vergadering aan de ambtelijke secretaris, uiteraard voor
zover de desbetreffende commissievergaderingen geheel of nagenoeg geheel
buiten diensttijd worden gehouden. Indien de Gemeentesecretaris het
secretariaat zelf vervult (hetgeen overigens ook wel uitzondering zal zijnj
moet dit onzes inziens geacht worden tot zijn functie te behoren en is een|
vergoeding in elk geval minder op zijn plaats.
In verschillende nu van kracht zijnde verordeningen betreffende
commissies van bijstand komt de bepaling voor, dat de leden van de commis
sie jaarlijks benoemd worden in de eerste raadsvergadering van de maand
september. Overeenkomstig de praktijk komt het ons beter voor de commis
sies in het algemeen voor vier jaar te doen samenstellen direct na het
optreden van de nieuwe Raad.
V. Verordening Commissies van advies en bijstand.
Teneinde verschillende van de bovengenoemde bezwaren tegen de tegen
woordige verordeningen te ondervangen en enkele van de hiervoor genoemde
mogelijkheden te verwezenlijken zou Uw Raad, onder intrekking van de oude
en verouderde regelingen, een nieuwe verordening kunnen vaststellen,
waarin de gehele materie van de commissies van advies en bijstand wordt
-11-
geregeld. Het ontwerp van een zodanige regeling kan naar ons gevoelen
eerst zijn vorm vinden nadat Uw Raad zich omtrent een aantal in deze nota
aan de orde gestelde punten heeft uitgesproken. Niettemin, meenden wij om
de concrete oordeelsvorming te bevorderen goed te doen een voorontwerp
van een dergelijke verordening te concipiëren. Dit voorontwerp, dat wij
hierbij aan U overleggen, leent er zich dus naar ons gevoelen niet voor om
meteen als verordening te worden vastgesteld, maar wij stellen ons voer
het, nadat U Uw standpunt ten aanzien van de onderhavige materie en met
name met betrekking tot een aantal hoofdzaken daarvan heeft bepaald, aan
Uw beslissingen aan te passen en U in een volgende vergadering ter vast
stelling aan te bieden. Een enkele opmerking moge ter toelichting strekken.
Artikel 1
Hoewel de wet de mogelijkheid opent om niet-raadsleden in dergelijke
commissies op te nemen, is er bij de samenstelling van het voorontwerp
nog niet van uitgegaan, dat van die mogelijkheid gebruik zal worden ge
maakt. Alleen ten aanzien van de Burgemeester, niet raadslid zijnde, is
een uitzondering hierop gemaakt. Worden ook de bovenvermelde tegenwoordig
buitenwettelijke commissies onder de werking van de verordening gebracht,
dan kan het zoeven genoemde uitgangspunt in elk geval niet gehandhaafd
blijven.
Het zou mogelijk en bij uitbreiding van de taken wellicht wenselijk
zijn in dit artikel een globale omschrijving van de werkterreinen van de
commissies te geven. Die zou dan echter onzes inziens inderdaad globaal
moeten Worden gehouden om de uitwerking aan da praktij": over te laten.
Artikel 2.
In het concept is aangenomen, dat als voorzitter van een commissie
steeds een lid van ons College zal optreden. De wet eist dit niet meer,
maar in het algemeen lijkt het ons logisch. Yoor een enkele van de boven
genoemde thans buitenwettelijke Commissies, kan afwijking van deze algemene
regel echter wenselijk zijn.
Tot nu toe bestaat een commissie van bijstand in onze Gemeente uit
een voorzitter en vier leden. Voor een enkele commissie kan dit aantal
wel eens te klein zijn. Wij menen, dat een regeling, die ten deze ruimte
laat voor aanpassing aan bijzondere behoeften, aanbeveling verdient en
dat deze zich wel verdraagt met artikel 61tweede lid, van de wet.
Omtrent de redactie van het derde lid merken wij op, dat artikel C 3
van de Kieswet bepaalt, dat de leden van de Gemeenteraad worden gekozen
voor vier jaren en dat zij tegelijk aftreden met ingang van de eerste
dinsdag van september. De formulering van dit lid sluit daarop aan.
Bovendien voorziet zij in het geval, dat iemand tussentijds als raadslid
bedankt. Om commissielid te worden moet men volgens het eerste lid raads
lid zijn. Het derde lid trekt deze koppeling door. De gekozen tekst past
tenslotte ook voor leden van een commissie, die in de loop van het vier
jarig tijdvak wordt ingesteld.
Artikel 8.
Dit artikel is nodig voor het geval een presentiegeld voor net bij
wonen van commissievergaderingen wordt ingevoerd.
VI. Zoals onder II (sub A, onder 2e) reeds is uiteengezet is er in het
Reglement van Orde voor de vergaderingen van Uw Raad cok een aantal be
palingen opgenomen, die handelen over commissies. Het is denkbaar deze
meteen aan te passen aan de nieuwe wetsinhoud.
De wet kent thans niet met zoveel woorden meer de commissies uit de
Raad tot uitvoering van een bijzondere last (de zogenaamde commissies ad
hoe). Voorheen bepaalde artikel 63 van de Gemeentewet, dat de regelen voor
het benoemen van dergelijke commissies bij het reglement van orde gesteld
moesten worden. Aan deze bepaling is uitvoering gegeven door opneming in
het reglement van orde van de artikelen 41 "tot en met 49 (hoofdstuk V).
Nu de inhoud van artikel 63 van de wet door de wetswijziging is verdwenen,
zou hoofdstuk V gevoegelijk kunnen worden geschrapt. Anderzijds lijkt het
ook wel mogelijk het voorlopig te laten bestaan in verband met de inhoud