No.8086
DE RAAD DER GEMEENTE LEEUWARDEN
Gelezen een op 11 mei 1965 ingekomen aanvrage van het bestuur van
de Vereeniging voor Christelijk Schoolonderwijs alhier om gelden uit
de gemeentekas te mogen ontvangen voor de aanschaffing van leermidde
len ten behoeve van de school voor uitgebreid lager onderwijs aan de
Margaretha de Heerstraat no.1 alhier, de Groen van prinstererschool;
overwegende, dat de aanvrage voldoet aan de in artikel 73 der
Lager-onderwijswet 1920 gestelde eisen;
dat door inwilliging van de aanvrage de normale eisen, aan het
geven van lager onderwijs te stellen, niet zullen worden overschreden
gelet op het advies van Burgemeester en Wethouders d.d. 3 juni
1965 (bijlage no. 156):
BESLUIT:
de gevraagde medewerking te verlenen.
Aldus vastgesteld in de openbare vergadering
van
Voorzitter.
Secretaris.
Verordening, regelende de aard der bebouwing en het gebruik van gronden in
de bebouwde kom (Voorbereidingsverordening).
Bijlage no. 157» Leeuwarden, 5 juni 1965*
Aan de Gemeenteraad.
In Uw vergadering van 26 mei j.l. besloet U zich te verenigen met het
ontworpen alternatieve plan voor de binnenstad. Nu wezen wij U er bij de
aanbieding van dat plan reeds op, dat dit - hoe belangrijk op zich zelf
ook - in feite niet meer betekent dan een samenstel van richtlijnen voor
het in de toekomst terzake van de ruimtelijke ordening voor onze binnen
stad te voeren beleid. Het plan mist de bindende kracht van bijvoorbeeld
een uitbreidingsplan. V/el hebben wij inmiddels opdracht gegeven op basis
van het aanvaarde binnenstadsplan in details uitgewerkte bestemmingsplan
nen, telkens voor onderdelen van de binnenstad, voor te bereiden. Uw Raad
is op grond van de nieuwe Wet op de Ruimtelijke Ordening, die waarschijn
lijk zeer binnenkort in werking zal treden, bevoegd dergelijke bestemmings
plannen ook voer de bebouwde kom vast te stellen. Intussen is het niet
mogelijk om de realisering van een bouwplan, dat de verwezenlijking van
het plan voor de binnenstad zou belemmeren, om stedebouwkundige redenen
tegen te gaan. Evenmin is het om die redenen mogelijk sm het in gebruik
nemen van gebouwde en onbebouwde eigendommen in strijd met meergenoemd
plan te verhinderen. Toch is met de realisering van dergelijke bouwplannen
of het in gebruiknemen van eigendommen als zoeven bedosld, noch de gemeen
schap, noch de belanghebbende gediend. Enerzijds zal bij een zodanige gang
van zaken de gemeenschap bij uitvoering van de nader voor de binnenstad
vast te stellen stedebouwkundige plannen ook de nu nog te stichten bouw
werken moeten afbreken, dan wel de nu nog voor bedrijfsdoeleinden in ge
bruik te nemen gebouwen of terreinen moeten doen ontruimen, hetgeen uit
economisch en uit financieel oogpunt bepaald ongewenst moet worden geacht
en derhalve zo mogelijk dient te worden voorkomen. Anderzijds zouden belang
hebbenden te zijner tijd worden geconfronteerd met een ernstige verspil
ling van tijd, energie en kosten.
Met het oog op het bovenstaande hebben wij voor het gebied,' groten
deels samenvallende met dat, waarvoor het plan voor de binnenstad is voor
bereid, doch dat daarnaast ook betrekking heeft op het Vliet en onmiddel
lijke omgeving, een verordening voorbereid, regelende de aard van de be
bouwing en het gebruik van gronden in de bebouwde kom. De juiste begrenzing
van het gebied, waarvoor de verordening naar onze mening moet gelden, is
op de voor U bij de stukken ter inzage gelegde kaarten aangegeven.
De U hierbij ter vaststelling aangeboden verordening is deels ge
baseerd op artikel 43 van de V/oningwet, deels op artikel 168 van de Ge
meentewet. Het doel van de verordening is te vergelijken met dat van meer
malen door Uw Raad op grond van artikel 36, vierde lid, van de Woningwet
genomen besluiten, waarbij werd verklaard, dat een uitbreidingsplan of een
herziening van zodanig plan werd voorbereid. Om deze reden hebben wij be
doelde verordening "Voorbereidingsverordening" genoemd. Deze verordening
zal ook na het in werking treden van de Wet op de Ruimtelijke Ordening en
het vervallen van de huidige V/oningwet van kracht blijven, zulks op grond
van een speciale Overgangswet
Na de totstandkoming van de verordening zal het, uiteraard onverminderd
het bepaalde in bijvoorbeeld de Hinderwet en de Bouwverordening terzake
van de welstand, zonder vergunning van ons College niet meer mogelijk zijn
onbebouwde terreinen te gebruiken voor het stichten van bedrijfsgebouwen
of het opslaan van oude materialen, afval of andere bedrijfsdoeleinden.
Ook zal het verboden zijn bestaande gebouwen voor de eerste maal als
winkel, pakhuis, garage e.d. in gebruik te nemen. In artikel 74 van de
Bouwverordening voor het stadsgebied is reeds een dergelijke verbodsbepa
ling opgenomen voor de wijken, dio overeenkomstig een uitbreidingsplan tot