Gelï o op de bovengenoemde aantallen gereedkomende woningen en net oen duidelijke taakstelling voor ogc-n hebben'wij ons afgevraagd of het, ondanks het in onze gemeente nog bestaande ernstige woningtekort, toch niet verantwoord kan zijn do liberalisatiemaatregelen ook op onze gemeente van toepassing te verklaren. Wanneer het de bedoeling zou zijn, deze maat regelen onbeperkt per 1 september 1967 in te voeren, dan zouden wij net kien hebben geadviseerd zulks in onze gemeente niet te doen. Het behoefo geen betoog, dat het onmogelijk zal zijn reeds per genoemde datum een evenwicht op de woningmarkt te verkrijgen. De vraag naar woningen overtreft immers het aanbod in belangrijke mate. Bij opheffing van de huurprijsbeheersing zou het gevolg van deze situatie zijn, dat de huren een belangrijke en vermoedelijk zelfs een onverantwoorde stijging zouden ondergaan. Wij maken U er echter op attent, dat het niet de bedoeling is de huurprijsbeheersing per 1 september 1967 geheel op te heffen, doch slechts te komen tot een lossere vorm van huurprijsbeheersing. Zoals wij in het begin van deze nota reeds stel cl en,, ligt het in de bedoeling per 1 september 1967 voor onze gemeente wel do huurbescherning op te heffen, doch daarvoor in de plaats te stellen een ontruimingsbescherming overeen komstig het reeds in de artikelen 28c en 28h van de Huurwet geregelde systeem. Volgens dat systeem wordt de verplichting van de zittende gewezen huurder tot ontruiming van een woning van rechtswege geschorst tot twee maanden na het tijdstip, waartegen de. ontruiming is aangezegd. Ingeval derhal ve een verhuurder van een woning de huur wenst te verhogen en daaromtrent geen overeenstemming tussen partijen kan worden bereikt, heeft de verhuurder het recht de huur op te zeggen. De huurder heeft dan na het verstrijken van de opzegtermijn van rechtswege nog een cntruimingsbescherming gedurende twee maanden.In die tijd heeft de huurder de gelegenheid aan de Kanton rechter te vragen de ontruimingstermijn te verlengen, hetgeen kan geschie den tot.ten hoogste twee jaren voor woningen. De Kantonrechter kan dan do vergooding vaststellen, die de gewezen huurder gedurende de termijn van do ontruimingsbescherning voor het goed moet betalen. Hij doet dit na inge wonnen advies van de huuradviescommissie. De huurvergoeding moet worden bepaald op een - gezien het huurpeil ter plaatse - redelijk te oordelen bedrag. De bovenomschreven procedure vormt naar onze mening een voldoende waarborg, dat er gedurende de periode van ontruimingsbescherming geen exorbitante huren behoeven te worden betaald. Zouden de door de Minister voorgenomen maatregelen met betrekking tot de huurprijsbeheersing en huur bescherning per 1 september 1967 ingaan, dan betekent het bovenstaande, dat er in ieder geval tot 1 september 1969 nog een regime van kracht is, op grond waarvan een onverantwoorde huuropdrijving kan worden tegengegaan, althans voorzoveel betreft woningen, welke op 1 september 1967 reeds verhuurd zijn. Ten aanzien van de na laatstgenoemde datum te verhuren woningen zou uiter aard volledige vrijheid gelden. In harmonie met bovenbedoelde maatregelen zou ook de Woonruimtewct 1947 geleidelijk ter zijde moeten worden gesteld. De Minister stelt, dat de toe passing van deze wet ook in die streken, waar lossere vormen van huurprijs- beheersing zijn ingevoerd, vooralsnog wellicht niet gemist kunnen worden. Wel acht de Minister het wenselijk, dat van de in de Woonruintewot gegeven bevoegdheden en middelen een soepeler gebruik wordt genaakt dan tot nu toe het geval is.De Voonruintewet zou echter in elk geval niet langer dan twee jaar na de datum van invoering van de lossere vormen van huurprijsbeheer sing moeten worden gehandhaafd. Dit komt er dus in feite op neer, dat, bij invoering van de liberalisatienaatregelen per 1 september 19<S7do Woon- ruintewet 1947 nog tot 1 september 1969 kan worden toegepast. Voor de beantwoording van de vraag van de Minister of ook voor Leeuwarden de lossere vormen van huurprijsbeheersing.en huurbescherning per 1 september 1967 en de soepele toepassing om vervolgens de ter zijde stelling van de Woonruintewet 1947 verantwoord zijn, is het nodig onder ogen te zien of er per 1 september 1969 een zodanig evenwicht op de woning markt is ontstaan, dat kan worden teruggekeerd naar de meer normale verhou dingen op het gebied van het bouw-, huur- en woonruimtebeleid. Op grond van do bovonweergogevwn cijfers zou h^t mogelijk zijn cl -„st-ldo vraag in bevestigend zin te b^ ntvoord^n mits h t woning- bouwprogramma wordt opgevoerd. Invoering van de voorgenomen maatregelen zal naar onze verwachting wel een verhoging van het huurpeil in onze gemeente tot gevolg hebben. Op zich zelf lijkt ons dit niet catastrofaal. Wel zou dit het geval kunnen zijn voor de gezinnen uit de lagere inkomensgroepen. Deze groepen zullen naar ons oordeel echter op de woningwetwoningen blijven aangewezen. Uiteindelijk zijn dergelijke woningen ook voor deze groepen gebouwd en in exploitatie genomen. De invoering van de liberalisatiemaatregelen maakt het voorts mogelijk huurders van woningwetwoningen, die daarin op grond van hun inkomen niet thuis horen, te noodzaken deze woning voor een ander gezin vrij te maken. De zo gewenste doorstroming in het totale woningbestand kan op deze wijze doeltreffend worden bevorderd. De evenbedoelde verhoging van het huurniveau zal voorts een gunstige uitwerking kunnen hebben op de verdere particuliere woningbouw in onze ge meente. Wij doelden daar reeds eerder op. De moeilijkheden op de kapitaal markt vormen momenteel nog een belemmering voor deze woningbouw, al schijnt het elders in ons land mogelijk deze moeilijkheden te overwinnen. Het plaatselijke huurpeil is dan echter voor een institutionele belegger van groot belang. Derhalve zou een algemene verhoging van het huurpeil in onze gemeente een gunstige uitwerking kunnen hebben op de woningbouw in de parti culiere sector. Indien deze verwachting in do praktijk bewaarheid wordt - gesprekken hierover wijzen wel in die richting - dan betekent zulks, dat ook de particuliere bouw mee blijft helpen meer nog dan tot nu toe - om zo spoedig mogelijk een evenwichtssituatie op de woningmarkt tot stand te brengen. Da.t deze bouw ook van veel betekenis is voor de doorstroming be hoeft wel geen betoog. In dit verband merken wij nog op, dat wij binnen afzienbare tijd een voorstel aan Uw Raad zullen doen do doorstroming ook door het toekennen van financiële bijdragen te stimuleren. Tenslotte herinneren wij U er aan, dat de Minister met ons van mening is, dat er in Leeuwarden, zulks in tegenstelling tot de provincie friesland als geheel, in 1967 nog niet kan worden gesproken van het teniet gaan van het woningtekort, laat staan van een overschot aan woningen. Naar onze mening doet zich ten aanzien van onze gemeente de situatie voor, waarover de Minister in zijn circulaire op bladzijde 9, eerste alinea, spreekt Deze situatie is in de gedachtengang van de Minister primair te corrigeren door een verhoging van het contingent. Om op een zo kort mogelijke termijn tot een verantwoorde evenwichtssituatie te geraken is het nodig het woningbouwprogramma voor onze gemeente sterk op te voeren. Daarin zal de particuliere woningbouw voor een belangrijk deel moeten participeren. Wij zullen ton opzichte daarvan een zo actief mogelijk beleid blijven voeren, doch uiteindelijk zal de beslissing om te bouwen niet bij onze gemeente doch door anderen moeten worden genomen. De praktijk van de laatste jaren heeft voldoende aangetoond, dat het achterwege blijven van deze sector van de woningbouw niet te wijten is aan de gemeente, soms zelfs niet aan de beleggers, doch aan de plotseling opkomende omstandigheden. Teneinde nu het woningbouwprogramma veilig te stellen, zal het onze gemeen te mogelijk moeten worden gemaakt, zo nodig, meer zogenaamde woningwetwo ningen te bouwen dan tot dusver. Daarom ware, in eerste instantie aan Gedeputeerde Staten, te vragen bij de komende verdeling van het provinciale contingent woningwetwoningen over de onderscheidene gemeenten van friesland in het bijzonder rekening te houden met het feit, dêt de in de circulaire van de Minister genoemde redelijke mate van evenwicht op de woningmarkt in onze gemeente in 1967 nog niet be reikt zal zijn. - 8 - -* w

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Bijlagen) | 1966 | | pagina 352