- 12 -
5Aan een ambtenaar kan door Burgemeester en Wethouders, indien hot
dienstbelang dit vordert, de verplichting \*rorden opgelegd te wonen
in een bepaald gedeelte van het in het eerste lid bedoelde gebied,
dan wel binnen een bepaalde afstand van do plaats, waarhij zijn
werkzaamheden heeft te verrichten.
Artikel 83? eerste lid
Aan de ambtenaar, die dit wenst, wordt, zo mogelijk op de ge
vraagde uren, indien de belangen van de dienst zich daartegen niet
verzetten, gedurende ten hoogste 8 uren per week van de normale
werktijd, met behoud van bezoldiging, gelegenheid gegeven de lossen
te volgen in inrichtingen van godsdienst-, voortgezet-, herhalings-
of vakonderwijs, voor zover aan de ambtenaar zulk onderwijs niot
vanwege het dienstvak, waarbij hij werkzaam is, wordt gegeven.
Axtikel 104
Vervalt
Artikel 109; eerste lid
Aan de ambtenaar, die de volgens artikel E1eerste lid, sub a,
van de Algemene burgerlijke pensioenwet voor het recht op ouderdoms
pensioen vereiste leeftijd heeft bereikt, wordt, voor zover niet tot
ontslag op andere grond aanleiding bestaat, met ingang van do eerste
dag van de maand volgende op diewaarin genoemde leeftijd is bereikt,
eervol ontslag verleend.
Artikel 120
1. Het bedrag, dat krachtens het bepaalde in de artikelen 17, juncto
104 van dit reglement, zoals dezo artikelen laatstelijk luidden,
op hot tijdstip van de inwerkingtreding van do Algemene burgerlijke
pensioenwet in totaal op de bezoldiging van een ambtenaar in tijde
lijke dienst is ingehouden draagt, tot en met de maand waarin de
inhouding dan wel de uitkering, als bedoeld in het volgende lid
plaatsvindt, een rente van 4 1° samengesteld.
2. Indien de ambtenaar, als bedoeld in het eerste lid, vóór liet- tijd
stip van inwerkingtreding van de Algemene burgerlijke pensioenwet
de hoedanigheid van ambtenaar in de zin van do Pensioenwet 1922
(Stbl. 240) heeft verkregen, wordt, voor zoveel dit niet reeds
mocht zijn geschied, het ingehouden bedrag als bedoeld in het
eerste lid, vermeerderd met rente aan de ambtenaar of diens lechtver-
Icrijgenden uitgekeerd, indien en voor zover daarop niet ingevolge
de artikelen 42 on 42a van do Pensioenwet 1922 (Stbl. 240) wegens
inkoop van diensttijd is ingehouden.
Do uitkering geschiedt, indien geen tijd voor pensioen wordt inge
kocht, eerst nadat de mogelijkheid van inkoop voor pensioen volgens
do bepalingen van do Pensioenwet 1922 (Stbl. 240niet langer aan
wezig is.
3. Het bepaalde in de voorgaande leden is van overeenkomstige toepas
sing voor de ambtenaar in tijdelijke dienst die krachtens het be
paalde in artikel U5 van de Algemene burgerlijke pensioenwet op het
tijdstip van inwerkingtreding dier wet, dan wel binnen 6 maanden
na dat tijdstip de hoedanigheid van ambtenaar in de zin van dio wet
verkrijgt
4. Indien door beëindiging van het dienstverband, de ambtenaar in
tijdelijke dienst, die ingevolge het bepaalde in artikel U5 van do
Algemene burgerlijke pensioenwet uitzicht had op de hoedanigheid
van ambtenaar in de zin van die wet, genoemde hoedanigheid niet
verkrijgt, wordt het in het eerste lid bedoelde bedrag aan hem of
aan zijn rechtverkrijgenden uitgekeerd. De in de vorige sin be
doelde uitkering geschiedt eveneens indien de ambtenaar krachtens
het bepaalde in artikel B7 van de Algemene burgerlijke pensioenwet
het ambtenaarschap in de zin van die wet niet zal verkrijgen.
Artikel 121
Voor de ambtenaar, die in het genot is gesteld van een uitkering,
als bedoeld in artikel 43 van dit reglement, zoals dit artikel laat
stelijk luidde, blijft dit artikel van kracht, met dien verstande dat
in hot tweede en vierde lid voor "Pensioenwet 1922 (Stbl. 240)" wordt
gelezen "Algemene burgerlijke pensioenwet".
De artikelen 120 en 121 worden vernummerd tot 122 en 123.
Artikel II.
Het bepaalde in artikel I werkt terug tot 1 januari 1966.
Aldus vastgesteld in de openbare vergadering
van
Voorzitter
Secretari