Uitkerings- en Pensioenverordening Wethouders.
Bijlage no. 33. Leeuwarden, 25 januari 1966.
Aan de Gemeenteraad,
Bij Brief van 16 maart 1965, afd. A.Z., no. 35? hebben Gedeputeerde
Staten van Friesland ons enige opmerkingen doen toekomen betreffende Uw
besluit van 13 november 1963? no. 14421a, houdende vaststelling van een
verordening tot wijziging van de verordening, betreffende het toekennen
van een uitkering en een pensioen aan gewezen wethouders der gemeente
Leeuwardenzomede van een pensioen aan hun weduwen en v;e zen (Gem. blad
1957, no. 17 en 1958, no. 13). Deze opmerkingen hebben voornamelijk be
trekking op de wijzigingen in genoemde verordening per 1 januari 1963 op
genomen in het vierde hoofdstuk, onder artikel VI. De in dit artikel ge
noemde bijlage m behorende bij de Wet van 29 mei 1963? S. 210 (derde
hoofdstuk, tweede afdeling)welke bijlage inhoudt de vermenigvuldigings
getallen ter Verkrijging van de berekeningsgrondslag der pensioenen in
verband met de zgn. welvaartsvastheid, is gebaseerd op het weddeverloop
van ministers en de daarin genoemde tijdvakken zijn dan ook ontleend aan
de tijdstippen waarop de ministerswedden wijziging hebben ondergaan. Om
dat de wethouderswedden niet steeds op 'dezelfde tijdstippen en in gelijke
mate zijn gewijzigd als de ministerswedden, is genoemde bijlage niet
passend.In verband hiermede is het noodzakelijk voor de gemeente Leeuwarden
afzonderlijk een reeks vcrmonigvuldigingsgotr.llcn vast te stellen, foorts
vestigen Gedeputeerde Staten er de aandacht op dat de in eerdergenoemde
wet (artikel 12 van het derde hoofdstuk dor tweede afdeling) vermelde be
dragen ad. f. 9778,-- en f. 7603,geen betrekking hebben op gemeentelijke
politieke functies, doch dat voor deze functies geldt, dat een pensioen
op 1 januari 1963 niet mag uitgaan boven een bedrag, dat kraentens het be
paalde in artikel 9 der wet van 5 september 1957? S 365? op 1 januari
1957 nis maximum gold, vermenigvuldigd met 1,3213» Hot in eerdergenoemd
artikel VI vermelde bedrag ad. f. 9778,is dan ook ten onrechte in de
verordening opgenomen.
Aangezien de bestaande verordening als gevolg van de aangebrachte
wijzigingen zeer moeilijk hanteerbaar is en de noodzakelijk nieuw aan te
brengen wijzigingen do moeilijkheden ten aanzien van de hanteerbaarheid
slechts vergroten, hebben wij besloten gevolg te geven aan een suggestie
van Gedeputeerde Staten om oen geheel nieuwe verordening te doen vast
stellen, waarbij oen door genoemd college ter beschikking gesteld model
als leidraad is genomen. Als gevolg hiervan dienen de wijzigingen van de
bestaande verordening per 1 oktober 1959 en per 1 april i960 in een af
zonderlijk besluit te worden opgenomen.
Ton aanzien van bijgaande ontwerp-besluiten merken wij hot volgende
op.
Het ontworp-besluit no. 1259a houdt do wijzigingen in por 1 oktober
1959 P°r 1 april i960 zoals deze bij Uw besluit van 13 november 1963?
no. 14421a, reeds waren vastgesteld, doch aangevuld mot oen vierde hoofd
stuk, houdende wijzigingen per 1 januari 1962. Deze aanvulling was nood
zakelijk als gevolg van de inmiddels tot stand gekomen wc-t van 14 juli
1965, S. 351? tot wijziging van de wet van 1 augustus 1956? S. 455? ten
aanzien van de regelen betreffende de berekening van het pensioen van de
weduwen en wezen van gewezen ministers, staatssecretarissen, leden van
Gedeputeerde Staten ener provincie en wethouders ener gemeente en het
maximale pensioen. Aangezien dit hoofdstuk, voor wat de wethoudorspen-
sioonen en die van hun weduwen betreft, geheel overeenkomt mot de wette
lijke bepalingen terzake, menen wij dat een nadere toelichting op dit
punt achterwege kan blijven.