Verordening op de heffing van haven- en opslaggeld.
Bijlage no. 3^0 Leeuwarden, 17 november 1966.
Aan de Gemeenteraad.
In 1921 en 192g zijn verordeningen op de heffing en de invordering van
kade- en van havengeld vastgesteld. Deze zijn sindsdien behoudens enkele
redactionele wijzigingen ongewijzigd gebleven.
De bepalingen van deze verordeningen zijn in het algemeen sterk verou
derd en stemmen niet meer overeen met de huidige verhoudingen en omstandig
heden. Het kadegeld voor vaste ligplaatsen voor vaartuigen levert thans geen
opbrengst meer op. Vel wordt voor het gebruik van kaden als opslagruimte
voor goederen kadegeld ontvangen. Met het ocg op het vorenstaande hebben wij
één nieuwe verordening op de heffing van haven- en opslaggeld ontworpen.
Van de belangrijkste wijzigingen ten opzichte van de thans geldende bepa
lingen geven wij U hieronder een overzicht.
In artikel 2 van de geldende verordening op het havengeld worden de
vaartuigen onderscheiden in vaartuigen al of niet in vaste beurt varende,
vaartuigen, die voortdurend in de Gemeente ligplaats hebben, en houtvlotten.
Voor de houtvlotten geldt een oppervlaktetarief. Voor de overige vaartuigen
wordt het recht berekend naar de inhoud. Aangezien voor verschillende vaar
tuigen, zoals zeiljachten, motorjachten, woonschepen, en dergelijke, geen
meetbrief aanwezig is, wordt thans voor de heffing van het recht de water
verplaatsing geschat. Een schatting kan echter gemakkelijk tot misverstanden
aanleiding geven. Het verdient daarom o.i. aanbeveling het recht voor de
woonschepen in de toekomst te gaan berekenen naar de lengte en voor zeil
en motorjachten en dergelijke een vast recht te heffen. Bij deze vaartui
gen is het begrip waterverplaatsing, zoals dit bij andere schepen gebruikt
wordt, niet hanteerbaar.
Met betrekking tot het heffen van rechten voor het innemen van een
ligplaats voor woonschepen moet rekening worden gehouden met artikel 31 v3-n
de Wet op Woonwagens en Woonschepen (Stbl. 1918, no. 492). Dit artikel be
paalt o.m. dat de rechten eerst mogen worden geheven indien het verblijf
binnen de Gemeente langer duurt dan veertien al dan niet achtereenvolgende
dagen binnen hetzelfde kalenderjaar.
In het algemeen wordt, indien ligplaats wordt gevraagd voor een woon
schip, een ligplaats aangewezen in de woonschepenhaven. Burgemeester en
Wethouders zijn echter bevoegd een vergunning af te geven voor het innemen
van een ligplaats buiten de woonschepenhaven. Yoor deze woonschepen wordt
een hoger tarief voorgesteld dan voor de woonschepen, die in de woonschepen
haven liggen. Aangezien de woonschepen niet vallen onder de grond- straat-
en personele belastingen, welke heffingen in hoofdzaak de Gemeente ten goede
komen, is er zeker reden het havengeld hoger te stellen indien de bewoners
er de voorkeur aan geven buiten de woonschepenhaven ligplaats tc krijgen en
het woonschip derhalve kennelijk beschouwen als een normale woning vervangen
de ruimte
Het havengeld, voor vaartuigen, in vaste beurt varende, met een water
verplaatsing van 26 m3 en daarboven, dat per m3 1v cent bedraagt, levert
zoals wij reeds opmerkten thans geen opbrengst meer op. Voor deze groep
schepen behoeft in de nieuwe verordening daarom geen afzonderlijk tarief
te worden opgenomen. Voor vaartuigén, die niet in vaste beurt varen en die
een waterverplaatsing hebben van meer dan 50m3bedraagt het recht per m;>
thans 2 cent, en indien de waterverplaatsing geringer is per m3 cent.
Als het verblijf langer dan twee achtereenvolgende weken duurt, is na afloop
van het tijdvak van twee weken het recht opnieuw verschuldigd.Voor vaar
tuigen, die voortdurend in de gemeente ligplaats hebben, bedraagt het recht
per week per m3 waterverplaatsing thans 2 cent.