4. de verkopers zijn tot geen andere vrijwaring gehouden dan tot
die wegens uitwinning;
No. 18356.
DE RAAD DER GEMEENTE LEEUWARDEN 5
Gelezen het voorstel van Burgemeester en Wethouders van 8
december 1966 (bijlage no. 381);
BESLUIT:
I. aan te kopen van IJjJ. de Jong en V/. Bergsma, echtelieden,
beiden wonende te Leeuwarden, Zuidvliet 430, het op de bij
dit besluit behorende tekening roodomlijnd aangegeven perceel
kadastraal bekend gemeente Leeuwarden, sectie G, nummei* 133715
groot 305 ca, met het daarop staande pand plaatselijk gemerkt
Zuidvliet no. 450, voor een koopsom van f. 26.000,-- en voorts
onder de volgende bedingen:
1. de grond wordt overgedragen met alles wat daarop of daarin
aanwezig is, met uitzondering van de op het erf staande sier-
bomen en de op het erf aanwezige bestrating van trottoirtegels,
en met alle daarop rustende erfdienstbaarheden en lasten en
daaraan verbonden rechten, doch vrij van huur en hypotheek;
2. de levering geschiedt op de dag van het verlijden van de akte
van overdracht;
3. van de levering af komen alle zakelijke lasten en belastingen,
welke van het overgedragen perceel met opstal geheven worden,
voor rekening van de gemeente Leeuwarden;
5. partijen doen afstand van het recht tot het vragen van ont
binding, als bedoeld in de artikelen 1302 en 1303 van het
Burgerlijk Jetboek;
6. de kosten van overdracht komen voor rekening van de gemeente
Leeuwarden
7. door de gemeente Leeuwarden wordt aan de verkopers een bedrag
van f. 2000,-- betaald als vergoeding van de door dezen te
maken verhuiskosten;
8. de gemeente Leeuwarden is gerechtigd het aan te kopen perceel
met opstal in overleg met de verkopers vóór het passeren Van
de akte van eigendomsoverdracht in gebruik te nemen; in dat
geval is de gemeente Leeuwarden verplicht aan de verkopers
over de periode, liggende tussen de dag van het in gebruik nemen
van het aan te kopen perceel met opstal en de dag van het
passeren van de akte van eigendomsoverdracht, over de koopsom
een rente te vergoeden, berekend naar een percentage van 6 per
jaar;
II. het onder I vermelde perceel onder te brengen in het Woningbedrijf
Aldus vastgesteld in de openbare vergadering
van
Voorzitter.
Secretaris.
Vaststelling nieuwe Verordening op de gemeentelijke cursus voor onderwijs aan
oud-leerlingen van scholen voor buitengewoon lager onderwijs.
Bijlage no. 382 Leeuwarden, 8 december 1966.
Aan de Gemeenteraad.
Tengevolge van verschillende omstandigheden beantwoorden de bepalingen
van de Verordening op de gemeentelijke cursus voor oud-leerlingen der scholen
voor buitengewoon lager onderwijs (gemeentebladen 19513 no.17? en 1961no.
13) niet meer aan de eisen van de pi'aktijk.
Wij achten het daarom wenselijk, dat deze verordening, die krachtens de
regeling voor de subsidiëring van cursussen voor oud-leerlingen van bijzonde
re scholen voor b.l.o. ook voor deze cursussen van betekenis kan zijn, een
algehele herziening ondergaat.
Wat het niet meer afgestemd zijn van de bestaande verordening op de
huidige situatie aangaat, kan b.v. worden gewezen op de omstandigheid, dat
sinds enkele jaren voor leerlingen van dergelijke cursussen z.g. Prago-
Praktisch gericht onderwijsexamens worden afgenomen. Deze examens zijn
indertijd federatief opgezet en worden gehouden voor de leerlingen van de
openbare-, protestants-christelijke- en rooms-katholieke avondscholen in de
provincies Groningen, Friesland en Drenthe. Het Prago-diploma bedoelt een
stimulans te zijn voor of een afsluitstuk van de vorming aan de desbetreffen
de scholen. De hoofden van de drie alhier gevestigde cursussen (waarvan de
protchrcursus volledig door de gemeente wordt gesubsidieerd, maar de r.k.
cursus, vanwege het geringe aantal leerlingen, nog niet)zouden de verorde
ning hierbij graag zien aangepast door aanvulling van het betreffende ar
tikel 3. Opneming van een 2e lid bedoelt hieraan tegemoet te komen.
De inhoud van artikel 5 van de in concept hierbij gevoegde verordening
is meer afgestemd op de praktijk. Nu sinds enkele jaren in onze gemeente ook
een openbare school voor b.l.o. aan kinderen met leer- en opvoedingsmoeilijk
heden bestaat, vereist het 5e lid van artikel 5 een nauwkeuriger omschrijving.
De regeling van de vergoeding aan het plaatsvervangend hoofd, neergelegd
in artikel 7? 2e lid, is, wat betreft de tijdsduur, gelijk aan de regeling
van de vervanging van een hoofd ener school voor lager onderwijs, zoals deze
thans voorkomt in het Bezoldigingsbesluit Burgerlijke Rijksambtenaren 1948.
Gezien de aard van het onderwijs aan de cursussen menen wij, dat voor de
salarisregeling aansluiting dient te worden gezocht bij de salarisregeling,
welke geldt voor de vakleerkrachten in de handenarbeid bij het lageronderwijs
Een herziening van laatstbedoelde regeling geldt dan automatisch voor de be
zoldiging van de leerkrachten van de cursussen, zulks in tegenstelling tot
de huidige regeling van een vergoeding tot een vast bedrag per lesuur. Het
bezwaar van de huidige regeling is uiteraard ook, dat deze, om de ontwikke
ling van het salarispeil bij te houden herhaaldelijk aangepast zou moeten
worden aan elke salarisverhoging. Voor 1966 betekent de voorgestelde regeling
een stijging van 5?-- ongeveer 9$ verhogingen, of 5?45 tot 9?81 per
lesuur. Het bedrag van 5?-- dateert van 1 januari 196O; mede in aanmerking
genomen de sindsdien toegepaste salarisverhogingen en de in andere gemeenten
toegekende vergoedingsbedragen lijkt ons het genoemde bedrag van 9381 alles
zins verantwoord.
Wij zijn van oordeel, dat in aansluiting aan deze regeling ook de toelage
voor het hoofdschap behoort te worden afgestemd op de beloning van de vakleer
krachten. Het huidige bedrag van die hoofdentoelage ad 150,-- per jaar
1,55 {9c/o verhoging) achten wij te laag. De voorgestelde regeling betekent
voor 1966 een jaarlijkse vergoeding van 255?--, welk bedrag dan eveneens me
de normbedragen voor de vakleerkrachten automatisch wijziging ondergaat.
Bepleiten de cursushoofden een klassegemiddelde van 10 leerlingen per kla
de voorgestelde regeling in de artikelen 11 en 12 is meer uitgewerkt en voor
praktijk ook beter hanteerbaar. Mèt de cursushoofden zijn wij wel van oordeel
dat het in het nu geldend artikel 12 genoemde maximum-aantal leerlingen