Een en ander zal tot gevolg kunnen hebben, dat het voor het stadsdeel
Lekkumerend nodig geachte voorzieningenpatroon niet zal worden bereikt. De
Commissie is van oordeel, dat daardoor de stedebouwkundige opzet van het be
stemmingsplan wordt aangetast en dat Burgemeester en Wethouders de gevraagde
vrijstelling derhalve terecht hebben geweigerd.
Gelet op het bovenstaande adviseert de commissie U het ingestelde ver
zoek om voorziening van het besluit van Burgemeester en Wethouders dd. 25 fe
bruari 1972, nr. TOW. 1554, ongegrond te verklaren en daartoe vast te stellen
het hierbij gaande ontwerp-besluit
De Commissie van Advies inzake Beroep
schriften ingevolge de Bouwverordening,
B.P. van der Teen Toorzitter.
Reumer
Secretaris.
- 2 -
Een verzoek om vrijstelling van het in artikel 352, 1e lid, van de Bouw
verordening vervatte verbod, tot het verlenen waarvan Burgemeester en Wethouder
ingevolge het 4e lid van dit artikel de bevoegdheid hebben, heeft het college
geweigerd op grond van daaraan verbonden stedebouwkundige bezwaren.
In het ingediende beroepschrift maakt appellante in eerste instantie be
zwaar tegen de opvatting van Burgemeester en Wethouders, dat voor het verkopen
van andere artikelen dan auto-accessoires vanuit de autoshop van het garage
bedrijf het verlenen van vrijstelling noodzakelijk is. Zij voert daarbij aan,
dat in het bestemmingsplan "Lekkumerend" geen nadere omschrijving wordt gege
ven van het begrip "garagebedrijf" en dat derhalve hetgeen onder "garagebedrijf
moet worden verstaan afhangt van hoe men dit begrip interpreteert. Naar de
mening van appellante eist een modern garagebedrijfzeker wanneer daarnaast
een benzinestation wordu geëxploiteerd, dat het autorijdend publiek een uitge
breid servicepakket wordt aangeboden. Een autoshop in de huidige maatschappij
voldoet naar haar oordeel eerst aan de daaraan te stellen eisen, wanneer een
zo breed mogelijk dienstenpakket aan de doorgaande automobilist wordt aangebo
den. Onder dat pakket dient dan ook te vallen een beperkt assortiment drogiste
rij-artikelen, zoals aspirine, keeltabletten, pleisters e.d. Appellante stelt
dan ook, dat met het oog .'„erop het op beperkte schaal verkopen van drogisterij
artikelen vanuit een autoshop geen strijd kan opleveren met de op het perceel
rustende bestemming. Zij verzoekt de gemeenteraad daarom primair als oordeel
uit te spreken, dat terzake geen vrijstelling var het verbod ex artikel 352
1e lid, van do Bouwverordening behoeft te worden verleend.
In tweede instantie verzoekt zij - indien de gemeenteraad var oordeel mocht
zijn, dat Burgemeester en Wethouders terecht van' mening zijn, dat voor de ver
koop van drogisterij-artikelen vanuit de autoshop een vrijstelling van het
verbod vervat in artikel 352, 1e lid, van de Bouwverordening is vereist - met
vernietiging tta re; has?" '.i tob gen'eg alsnog vrijstelling te verlenen.
De commissie is van oordeel, dat, met voorbijgaan aan de vraag welke
soorten van artikelen in een autoshop al dan niet mogen worden verkocht, het
in eerste instantie van belang is vast te stellen, of de verkoopinrichting,
zoals deze thans door appellante in een daartoe afgescheiden gedeelte van het
garagebedrijf wordt gedreven, als een autoshop kan worden aangemerkt. Hiertoe
dient naar haar mening te worden nagegaan of de activiteiten, welke de firma
de Vrij en Zn. in bedoeld gedeelte van het bedrijfspand ontplooit aangemerkt
kunnen worden als activiteiten, welke normaliter bij de exploitatie van een
garagebedrijfwaarin een autoshop is opgenomen, worden uitgeoefend.
Gelet op de soort van artikelen, welke naast de auto-artikelen te koop
worden aangeboden, zoals o.a. drogisterij-artikelen, waaronder cosmetica,
grammofoonplaten, rolschaatsen, alcoholhoudende- en frisdranken, alsmede gelet
op do wijze waarop de verkoopruimte is ingericht en de manier, waarop voor de
verkoop reclame wordt gemaakt (verspreiden van een folder huis-aan-huis in
de omgeving van het bedrijf) is de commissie van oordeel, dat in casu gespro
ken dient te worden van activiteiten, welke zich doorgaans afspelen in een
winkelbedrij f
Eet gebruik van een deel van het bedrijfspand voor de uitoefening van een
winkelbedrijf is in strijd met het gebruik, dat voortvloeit uit de op het pand
rustende bestemming "garagebedrijf". Be Commissie wijst er hierbij nog op, dat
in het bestemmingsplan ''Lekkumerend" een afzonderlijke bestemming "winkelbe
bouwing" is opgenomen.
Met het College van Burgemeester en Wethouders is de commissie daarom van oor
deel, dat de wijze, waarep bedoelde verkoopinrichting door appellante thans is
opgezet en wordt gevoerd, in strijd .is met het verbod, vervat in artikel 352,
1e lid, van de Bouwerordening.
V/at betreft het subsidiair gestelde verzoek om vrijstelling van het in
artikel 352, 1e lid, gestelde verbod, merkt de commissie het volgende op.
Centraal in het plangebied "Lekkumerend" is een winkelbebouwing geprojec
teerd. Het verlenen van de gevraagd'- vrijstelling voor het hebben van een ver
koopinrichting als door appellante wordt uitgeoefend, brengt het gevaar met
zich mede, dat het gedachte winkelcentrum niet of slechts zeer onvolledig tot
stand zal kunnen worden gebracht. Met name zal het alsdan moeilijk zijn een
belegger in de ontwikkeling van dit winkelcentrum te interesseren.