No. 16077.
DE RAAD DER GEMEENTE LEEUWARDEN;
Gelezen het voorstel van Burgemeester en Wethouders
van 7 december 1972 (bijlage no. 407);
gelet op artikel 12 van de Financiële Verhoudingswet 1960;
BESLUIT
de Ministers van Binnenlandse Zaken en van Financiën te verzoeken aan
de gemeente Leeuwarden een aanvullende bijdrage uit het gemeentefonds
te verlenen.
Aldus vastgesteld in de openbare vergadering
van
Voorzitter.
Secretaris.
Aanwijzen van de grondslag voor de heffing van belastingen terzake van onroe
rend goed.
Bijlage nr. 4O8.
Leeuwarden, 7 december 1972.
Aan de Gemeenteraad.
Ingevolge de wet van 24 december 197°» Stb. 608 tot "wijziging van de be
palingen inzake gemeentelijke en provinciale belastingen dienen vóór 1 januari
1979 de onroerendgoedbelastingen te worden ingevoerd die de thans vigerende
rijksbelastingen de grondbelasting en de personele belasting, alsmede de ge
meentelijke opcenten daarop, en de gemeentelijke straat- en rioolbelasting zul
len vervangen.
De nieuwe belastingen terzake van binnen de gemeente gelegen onroerend
goed - met uitzondering van ten behoeve van de land- en bosbouw bedrijfsmatig
geëxploiteerde cultuurgrond - kunnen worden geheven:
a. van degenen die het onroerend goed, al dan niet krachtens een zakelijke of
persoonlijk recht feitelijk gebruiken;
b. van degenen, die van het onroerend goed het genot hebben krachtens een za
kelijk recht.
Artikel 273 van de gemeentewet stelt dat bedoelde belastingen met betrek
king tot elk onroerend goed terzake waarvan de belasting geheven wordt, naar
eenzelfde grondslag worden geheven, te weten:
hetzij de waarde welke aan het onroerend goed in het economisch verkeer kan
worden toegekend;
hetzij de oppervlakte van het onroerend goed, na toepassing van vermenigvuldi-
gingscijfers voor aard, ligging, kwaliteit en soort gebruik, zttlksteneinde op
benaderende wijze rekening te houden met verschillen in waarde in het economisch
verkeer.
Progressieve tarieven zijn niet toegestaan. Het bedrag per eenheid van de
heffingsgrondslag moet nlgelijk zijn. Wel is het mogelijk het tarief van de
belasting in klassen te verdelen.
Omtrent de grondslagen zijn bij Koninklijk Besluit van 14 oktober 1971»
Stbl. 616, nadere regelen gegeven.
Teneinde het mogelijk te maken, dat met de noodzakelijke voorbereidingswerkzaam
heden een aanvang kan worden gemaakt zal een keuze moeten worden gemaakt
on'Amoeton wordon besloten welke van de twee grondslagen in onze gemeente zal
worden gehanteerd.
De te kiezen grondslag zal naar onze mening zoveel mogelijk aan onder meer
de navolgende voorwaarden moeten voldoen:
1. gebaseerd moeten zijn op objectieve gegevens;
2, de onderlinge verhouding zo goed mogelijk moeten weergeven;
5. zo eenvoudig mogelijk te bepalen moeten zijn;
zo mogelijk in eenmaal voorgoed kunnen worden vastgelegd, behoudens eenvou
dige bijwerking op mutaties;
5. periodieke herziening van het geheel zal moeten worden voorkomen;
zo mogelijk moeten kunnen worden ontleend aan bestaande gegevens
zo weinig mogelijk perceptiekosten moeten meebrengen.
4.
6.
7.
Grondslag "waarde in het economisch verkeer"
Als wordt afgewogen in hoeverre deze grondslag voldoet aan de eerdergenoem
de voorwaarden dient te worden opgemerkt, dat in vele gevallen de waardebepaling
niet objectief, doch door schatting op basis van vergelijking tot stand zal moe
ten komen. Waardebepaling van onder meer bedrijven en objecten waarvoor geen
markt bestaat wordt daardoor te meer problematisch en subjectief. Deze bezwaren
I zijn ook ten dele te onderkennen indien voor woningen wordt uitgegaan van de
werkelijke jaarlijkse huurwaarde en wel bij woningen in eigen gebruik door de