- 2 -
Hu ons evenwel is gebleken, dat de formulering, zoals in bedoelde raads-
brief gebezigd, aanleiding kan geven tot misverstanden en tegen de gekozen
constructie ook nog al wat principiële bezwaren zijn aangevoerd, zouden wij
IJ willen voorstellen om in plaats van tot een directorium, waarin aan een van
de directieleden tevens de verantwoordelijkheid voor meer algemene zaken is
toebedacht, te besluiten tot een directiestructuur, waarbij sprake is van een
Hoofddirecteur en drie Directeuren.
Ook in deze structuur zullen de directieleden in het technische vlak
ieder voor hun eigen onderdeel verantwoordelijkheid ten opzichte van het Col
lege van Burgemeester en Wethouders blijven dragen.
De Hoofddirecteur zal als leider van het directieteam moeten fungeren;
als zodanig zal hij optreden als voorzitter van de directie-vergaderingen. Hij
zal ook - en in zoverre is derhalve een duidelijke wijziging in de constructie
aangebracht - tevens de bevoegdheid moeten bezitten om voorstellen van tech
nische aard van zijn mededirectieleden te blokkeren, indien deze, naar zijn
indruk, andere facetten of onderdelen van de taak, waarvoor de dienst is ge
steld, zouden doorkruisen. Kan op directie-niveau geen overeenstemming worden
bereikt, dan legt de Hoofddirecteur een dergelijk probleem ter beslissing voor
aan B. en W.
Het zal uiteraard zaak zijn de bevoegdheden van de Hoofddirecteur en zijn mede
directieleden nauwgezet in een interne instructie te omschrijven.
Zoals uit het bovenstaande blijkt, is door ons gekozen voor de benamingen
"Hoofddirecteur en directeuren" en niet voor die van "Directeur en adjunct
directeuren". Wij menen, dat de hierboven bedoelde eigen verantwoordelijkheid
van de mededirectieleden met de benaming "directeur" het beste tot uitdrukking
wordt gebracht» Overigens merken wij nog op, dat het niet in de bedoeling ligt
naast deze directeuren nog adjunct-directeuren te benoemen.
Tenslotte delen wij nog mede, dat 2 leden van ons college (Wethouder
Tiekstra en Wethouder Ten Brug) van oordeel zijn, dat aan de directiestructuur,
zoals deze in onze raadsbrief van 9 november j.l. is voorgesteld, onverkort
vast dient te worden gehouden. Zij zijn van oordeel, dat een horizontalisering
op directie-niveau een logische consequentie is van de horizontalisering bij
invoering van de projectorganisatie. De door de meerderheid van het college
voorgestane directiestructuur zal naar hun mening de ook door de meerderheid
noodzakelijk geachte projectorganisatie frustreren, Ben ander lid van het col
lege (Wethouder Heetla) heeft zich zijn standpunt voorbehouden.
Het College is unaniem van mening dat het aantal directieleden tot vier kan
worden beperkt.
Ten aanzien van het samenvoegen van de Diensten Openbare Werken en Grond
bedrijf tot een geïntegreerde dienst zijn in de raad niet zodanige opmerkingen
gemaakt, dat door ons op dit punt nog nader behoeft te worden ingegaan.
Ter voorkoming van misverstand willen wij U er in dit verband op wijzen,
dat het samenvoegen van beide diensten niet inhoudt dat het personeel van de
Dienst Grondbedrijf naar het gebouw van de Dienst Openbare Werken zou moeten
worden verplaatst.
Wat de naam van de geïntegreerde dienst betreft, stellen wij voor die aan
te duiden als "Dienst Stadsontwikkeling" met als onderdelen de directies
- Ruimtelijke Ordening Managing en Algemene Zaken
- Openbare Werken
- Stedebouw en bouwkunde
- Grondbedrijf.
Hoewel de administratie van het Grondbedrijf ook in een geïntegreerde
dienst duidelijk gescheiden zal moeten worden gevoerd, menen wij dat thans nog
geen uitspraak kan worden gedaan in hoeverre ten aanzien van dit onderdeel wij
zigingen aangebracht zullen moeten worden.
Een en ander zal met het oog op de beheerstaken van het Grondbedrijf zorgvuldig
moeten worden nagegaan. Te zijner tijd, wanneer de reorganisatieplannen verder
zijn uitgewerkt, zal daaromtrent een nadere beslissing moeten worden genomen.
Een aantal leden van de Raad heeft in het kader van de reorganisatievoor
stellen ook de positie van de Secretarie-afdeling V.O.W. aan de orde gesteld.
Wij menen IJ terzake nogmaals te mogen verwijzen naar hetgeen daaromtrent
in het "Eindrapport 1e fase" van het Bureau Twijnstra en Gudde is gesteld. Met
de daar geplaatste opmerkingen kunnen wij ons geheel verenigen. Dit onderdeel
van de secretarie blijft derhalve voor ons College een belangrijke beleidsad-
viserende instantie op het terrein van de ruimtelijke ordening.
Voor zover op deze afdeling werkzaamheden plaatsvinden, welke, gelet op
het uitsluitend uitvoerend karakter daarvan, beter op een technische dienst
zouden kunnen worden verricht, dienen die werkzaamheden te zijner tijd naar de
nieuw te vormen dienst te worden overgebracht.
In hoeverre, op welke wijze en op welk tijdstip een en ander zal plaats
vinden, zal nog nader moeten worden uitgewerkt.
Vfcl willen wij er in dit verband nog op wijzen, dat goede contacten en een nauwe
samenwerking tussen de secretarie-afdeling V.O.W. en de diensten Openbare Wer
ken en Grondbedrijf ook bij een gewijzigde constructie van die diensten een
absolute noodzaak zal zijn. De regelmatige contacten, welke de laatste tijd
worden onderhouden tussen het hoofd van de betreffende afdeling en de directie
leden van de diensten (in de zgn. "kerngroep") zullen dan ook stellig geconti
nueerd moeten worden, eventueel onder voorzitterschap van de wethouder tot
wiens portefeuille deze taken behoren.
Bovendien zal via de in te voeren projectorganisatie een gecoördineerde
inbreng van deze onderdelen van het gemeentelijk apparaat op het terrein van
de ruimtelijke ordening moeten worden bevorderd.
Aangezien in het "Eindrapport 1e fase" van het Bureau Twijnstra en Gudde
ook opmerkingen worden gemaakt over eventuele aanpassing van de taken en de
werkwijze van commissies en werkgroepen, zouden wij reeds thans daarover het
volgende willen opmerken. Haar onze mening zullen in ieder geval de raadsad-
viescommissies Ruimtelijke Ordening en Openbare Werken en de commissie van
advies en bijstand voor het Grondbedrijf hun huidige taken moeten blijven ver
vullen. Ook een goed contact over algemene beleidsaspecten tussen het College
van B. en W» en de directie van de dienst zal gecontinueerd moeten worden.
Overigens zijn wij het eens met het gestelde in eerderbedoeld rapport,
iat het bestaansrecht en de samenstelling, eventueel de werkwijze van de overige
commissies nader bezien zal moeten worden in het kader van de uitwerking van
de voorgestelde projectorganisatie.
Tenslotte menen wij ons voorstel met betrekking tot voortzetting van het
onderzoek door het Bureau Twijnstra en Gudde, zoals wij dat hebben gedaan in
bijlage nr. 538 van 9 november j.l., te moeten handhaven.
Wij zouden evenwel de inschakeling van dit bureau bij de aanstelling van
een Hoofddirecteur vooralsnog geen doorgang willen doen vinden. Derhalve kan
het gevraagde aanvullende krediet van 102.000,worden verminderd met
12.000,
Een specificatie van de nog te maken kosten door genoemd bureau is voor
de leden van de Raad ter inzage gelegd. In de vorige raadsbrief hebben wij ge
steld, dat vrij op grond van de door het Raadgevend Bureau terzake overgelegde
stukken, gegronde redenen hadden om aan te nemen, dat op een overschrijding
Tan de genoemde bedragen niet zal behoeven te worden gerekend.Wij zijn dan
ook van mening dat de werkzaamheden van genoemd Raadgevend Bureau in ieder ge-
Tal waren te beëindigen als het thans gevraagde aanvullende krediet zal zijn
besteed.