is algemeen bekend. Het is overigens geen probleem, waar alleen Leeuwarden mee
wordt geconfronteerd; ook de moeste grote steden in ons land kennen het zgn,
"kratereffect"De gesignaleerde ontwikkeling werd reeds enkele jaren terug zo
danig in strijd geacht met het beginsel van gebundelde deconcentratie, zoals dat
in de Tweede Nota over de ruimtelijke ordening in Nederland is omschreven, dat
het voor de Minister van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening aanleiding
was fen do Raad van Advies voor de Ruimtelijke Ordening èn de Raad voor do Volks
huisvesting op 14 september 1970 te vragen hem te willen adviseren over de maat
regelen, die genomen zouden kunnen worden om het gewenste beleid meer gestalte
te kunnen geven.
In hun zeer uitvoerige adviezen geven beide Raden uitdrukking van het h.i.
ongunstige effect van do meer dan evenredige groei van het platteland en de
kleinere kernen ten koste van die kernen, welke volgens de hierboven aangehaalde
Tweede Nota in versterkte mate zouden moeten groeien. Beide Raden zijn de me
ning toegedaan dat, hoewel niet duidelijk meetbaar, gebundelde deconcentratie
belangrijke voordelen heeft boven do thans aan de gang zijnde "natuurlijke" ont
wikkeling. Deze voordelen zullen echter wellicht voor een deel pas op langere
termijn zichtbaar kunnen worden. Nationaal-economisch bezien evenwel heeft ge
bundelde deconcentratie, aldus beide Raden, wezenlijke voordelen.
Be samenstellers van het rapport komen tot een enigszins afwijkende mening.
H.i. dient sterk in overweging te worden genomen of niet de groei van b.v. ker
nen als Hardegarijp, Stiens, Marssum, Tietjerk of Giekerk als een positief ge
geven moet worden aanvaard, waarbij de vraag niet is: hoe remmen wij deze ont
wikkeling af maar: hoe leiden wij deze ontwikkeling planologisch en bestuurlijk
in goede banen. Gedacht wordt daarbij aan een versnelde gewestvorming en aan
de ontwikkeling van een structuurplan, waarin de ontplooiing van de randkerncn
is opgenomen. Ook verdere ontplooiing van dorpen als Goutum, Wirdum, Wijtgaard
en Lokkum wordt in het rapport als een mogelijkheid aangemerkt.
Geconfronteerd met de beleidsuitgangspunten van Rijk (de eerder genoemde
Tweede Nota Ruimtelijke Ordening), provincie en gemeente (structuur-nota) zijn
wij evenwel van oordeel, dat het huidige migratiepatroon bezwaarlijk als be
leidsuitgangspunt kan worden aanvaard en dat naar wegen behoort te worden ge
zocht om tot een reëel alternatief voor "landelijk wonen" te komen.
Be oorzaken van het kratereffect moeten volgens het rapport woningmarkt-
verkenning Leeuwarden vooral gezocht worden in woonfactoren, een stelling,
welke ook door do beide hierboven genoemde Raden wordt onderschreven. Als zoda
nig worden genoemd:
a. In de grotere kernen zijn geen voldoende woningen of bouwterreinen voor wo
ningen beschikbaar.
b. Br zijn geen voldoende woningen, die aan de wensen van de woningzoekenden
beantwoorden. Vooral de eengezinswoning (met tuin) weegt zwaar.5
c. Be prijs, eventueel huurprijs, in de stad acht men te hoog.
d. Ontevredenheid over de woonomgeving; huizen te dicht op elkaar, te weinig
groen, onvoldoende speelruimte voor de kinderen, ongezellig, eentoning, saai,
troosteloos, etc. etc.
Vooral jongere gezinnen met een inkomen boven het gemiddelde niveau worden
door het wonen buiten aangetrokken, hetgeen met de met hen wegtrekkende kinde
ren leidt tot vergrijzing van de stadsbevolking.
Beschouwing van de verhuismotieven van uit Leeuwarden weggetrokken gezin
nen (tabel 19 van het rapport) geeft van het bovenstaande een bevestiging.
In slechts geringe mate waren werkfactoren de reden van de verhuizing.
Be samenstellers van het rapport geven als hun conclusies, dat wil Leeu
warden in de naaste toekomst er in slagen hot migratie-effect om te buigen, cr
een duidelijke verbetering van het woonklimaat zal moeten komen; dit zal echter
alleen kunnen als het stedelijk gebied door een sterk gedifferentieerd woon-
milieu een reëel alternatief van de kleine kernen gaat vormen. Be kwaliteits
achterstand in de nieuwe woonwijken tegenover het buiten wonen moet aldus de
Raad voor do Ruimtelijke Ordening deels vrorden toegeschreven aan verschillen in
de toepassing van woonvormen, deels aan verschillen in woonmilious. Woonvormen
en vroonmilieus beïnvloeden elkaar. Zo is industriële vroningproductie vaak van
beslissende invloed geweest op aard en kwaliteit van de stedelijke woonmilieus.
Uiteraard had zonder industriële vroningproductie nimmer kunnen worden voldaan
aan de enorme woningbehoefte en om die reden is zij, ook in Leeuwarden, krach
tig gestimuleerd, doch men heeft de vaak onpersoonlijke gelijkvormigheid er op
de koop bij moeten nemen. Nu de grootste woningnood achter de rug is lijkt be
zinning in dezen dringend gewenst. Meer verscheidenheid in woonvorm zal voor
het industriële product straks een eerste vereiste zijn.
Ofschoon o.i. in de stedelijke gebieden aan productie in grote series
praktisch niet te ontkomen valt en daardoor pogingen om stadsuitbreidingen te
laten wedijveren met landelijk wonen weinig kans van slagen zullen hebben, zal
de stedelijke sfeer juist door een grote verscheidenheid van verschillend ge
typeerde woonmilieus een bijzondere eigen aantrekkelijkheid kunnen bieden. Be
mogelijkheden om tot dit doel te geraken zijn tot op heden evenwel veelal te
weinig onderkend of door tijdsgebrek niet nader onderzocht. Be weg van ontwerp
fase naar uitvoeringsfase is een lange weg; geïntegreerde planvoorbereiding en
interdisciplinaire samenwerking in de ontwerpfase zal onontbeerlijk zijn. Be
moeilijkheid daarbij is evenwel dat de organisatie voor de uitvoering van een
groot project aan andere eisen moet voldoen dan de organisatie, gericht op het
vervullen van taken ten behoeve van de dagelijkse gang van zaken. Beide taken
vereisen in meerdere opzichten ook een verschillende mentale instelling.
Het bovenstaande projecterende op de situatie in onze gemeente menen wij
dat wij met de wijze van aanpak in de nieuwe bestemmingsplannen op de goede weg
zijn. Bit is ook de mening van de (Leeuwarder) Raad voor de Volkshuisvesting.
Ook de voorgenomen maatregelen inzake een verder gaande integratie van de bij
deze materie betrokken gemeentelijke diensten, o.a. door middel van projectorga
nisatie zullen o.i. daartoe kunnen bijdragen. Bij de verdere uitwerking en
realisering van Comminghaburen zal o.i. deze geïntegreerde aanpak volledig tot
zijn recht moeten komen en kans van slagen moeten hebben.
Be samenstellers van het rapport hebben ook gewezen op het belang van de
verbetering van de werkfactoren. Het is u bekend dat ons Collego bij voortdu
ring tracht de werkgelegenheid in onze gemeente te verruimen en daarin ook
meermalen is gesla.agd. Ook in de toekomst zal zulks continue onze aandacht en
tijd vragen.
ad II. Welke aantallen woningen moeten worden gebouwd?
Blijkens de conceptnota structuurplan Leeuwarden wordt voor de eerstkomen
de jaren uitgegaan van een sluitende migratiebalans. Het benodigde aantal wo
ningen voor de eerste zes jaar kan dan volgens het rapport als volgt worden
berekend:
netto aantoonbaar tekort, rekening houdend met
de slechte te amoveren woningen 2044 woningen
natuurlijke groei (6x 500 minimaal) 3000 woningen
het op peil brengen van de leegstand van ^/o (nu)
naar 2°/o (gewenst) van de woningvoorraad 420 woningen
5464 woningen
Aangezien wordt uitgegaan van een sluitende migratiebalans en geen reke
ning wordt gehouden met een te verwachten toenemende vraag naar zelfstandige
huisvesting van alleenstaanden en nietgezinsformaties en het trouwen op steeds
jongere leeftijd - aldus het rapport - moet dit aantal als een minimum worden
beschouwd. Geadviseerd wordt dan ook om woningbouwprogrammas te bevorderen van
900 1000 woningen per jaar of 1000 a 1100 woningen per jaar bij een positieve
migratiebalans van +120 woningbehoevende eenheden.
Genoemd aantal van 1000 woningen is in overeenstemming met de taak, die
wij ons reeds eerder hebben gesteld en waarvan wij u in het verleden ook mede
deling hebben gedaan.