Door deze (voorlopige) bestemming wordt het realiseren van de toekomstige bestemmingen veilig gesteld. Anderzijds wordt hierdoor juist bereikt dat de in deze gebiedjes uitgeoefende landbouwaktiviteiten zolang mogelijk kunnen worden gekontinueerd. Ten aanzien van de agrarische bedrijfsvoering heeft de voorlopi ge bestemming dan ook bijna hetzelfde gevolg als de normale agrarische bestem ming (agrarische doeleinden, gebied C). Wel zijn niet-agrarische aktiviteiten en lichte bouwerken bij de voorlopige bestemming meer aan restricties gebonden om frustratie van de toekomstige bestemming te voorkomen. De bestemming "voorlopige agrarische doeleinden", zoals deze in het ont- werp-plan is opgenomen, kan dan ook geen bezwaren opleveren voor de landbouw, temeer nu in de betrokken gebiedjes geen boerderijen zijn gelegen-, zodat van oen beperking van permanente agrarische opstallen geen sprake kan zijn. Op grond van het vorenstaande behoort ons inziens het ontwerp-plan in dit opzicht ongewijzigd te worden vastgesteld, artikel 18,_lid B en C Het_ïandboüwschap acht de procedure van planwijziging overeenkomstig arti kel 11 voor het oprichten van bijzonder agrarische bedrijven, met name voor de pluimvee- en varkenshouderijen en de kalvermesterijen onnodig zwaar. Het bin den van de oprichting van deze bedrijven aan een vrijstelling, als bedoeld in artikel 15 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening acht zij voor de landbouw minder bezwaarlijk. Daarnaast is het Landbouwschap van oordeel dat het crite rium milieuhygiëne geen zaak is welke in het bestemmingsplan geregeld dient te worden, terwijl het visuele aspect van de bijzonder agrarische bebouwing niet meer bezwaren kan opleveren dan de bebouwing voor een normaal agrarisch bedrijf. Wij merken hieromtrent het volgende op. Ingevolge artikel 18, lid B en C van de ontwerp-voorschriften kan ons college - onder goedkeuring van Gedeputeerde Staten - een tweetal in het plan opgenomen bestemmingen (agrarische doeleinden C en D) wijzigen in de bestemming bijzonder agrarische doeleinden, mits uit in te winnen adviezen blijkt, dat dit o.m. uit milieuhygiënische - en landschappelijke overwegingen aanvaardbaar is. Naar onze mening is de opvatting van het Landbouwschap, dat milieuhygiëne geen zaak is, welke bij bestemmingsplan behoort te worden geregeld onjuist. Immers een bestemmingsplan behoort zodanig te worden opgezet, dat realisering van de ene bestemming het milieu van het gebied, waarop een andere bestemming betrekking heeft, niet nadelig kan beïnvloeden. De inspecteur van de Volksge zondheid, belast met het toezicht op de hygiëne van het milieu, maakt daarom ook deel uit van die instanties, waarmee het overleg over een ontwerp-bestem- mingsplan verplicht is gesteld. Juist met het oog op de bescherming van het milieu achten wij het noodzakelijk de mogelijkheid tot het oprichten van bij zonder agrarisch bedrijf op andere gronden, dan daarvoor bestemd - ook als het een tak van veredeling bij een normaal agrarisch bedrijf betreft - te laten afhangen van toepassing van meer bedoelde wijzigingsbevoegdheid. Dat gebouwen voor takken van veredeling doorgaans qua verschijningsvorm nauwelijks verschil len van moderne agrarische bedrijfsgebouwen kan worden onderschreven. In voor komende gevallen zal dit ook zeker geen breekpunt behoeven te vormen. Onder de bestemming Bijzonder Agrarische Doeleinden vallen evenwel ook andere bedrijfs soorten, zoals o.m. een loonbedrijf, een mestdrogerijwaarvoor de gebouwen door hun vorm en massa gemakkelijk in het landschap kunnen detoneren. Wij achten het daarom van belang dat bij de overweging van een planwijziging ten behoeve van een bijzonder agrarisch bedrijf landschappelijke aspecten eveneens een rol kunnen spelen. Het oprichten van een bijzonder agrarisch bedrijf op andere gronden, dan die, welke daarvoor op de plankaart zijn bestemd, betekent in wezen een be stemmingswijziging. Het toelaten hiervan door middel van het verlenen van vrijstelling van de planvoorschriften (overeenkomstig artikel 15 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening) moet naar onze mening als in strijd met de Wet worden beschouwd. Immers de Wet op de Ruimtelijke Ordening kent slechts één mogelijkheid om te komen tot een bestemmingswijziging, namelijk de formele wijziging van het bestemmingsplan, welke op twee manieren kan geschieden; - 9 t.w. de normale procedure en wijziging overeenkomstig artikel 11 van de Wet (dus bij besluit van ons college en onder goedkeuring van Gedeputeerde Staten) Het aangevochten artikel 18, lid B en C van de ontwerp-voorschriften dient gelet op het vorenstaande naar onze mening dan ook ongewijzigd te worden vastgesteld. Resumerende geeft het - niet-ontvanlcelijke - bezwaarschrift ons inziens slechts aanleiding artikel 4j lid D, sub 1, en artikel 7» lid C onder 1, van de voorschriften, die overeenkomstig de Wet ter visie gelegen hebben, zodanig te wijzigen, dat voor de bouw van zomermelkstallen e.d. in plaats van een maximum-inhoudsmaat van 150 m3 een maximum-oppervlakte van 100 m2 zal gelden. In het U ter vaststelling aangeboden ontwerp-bostemmingsplan is deze wijziging reeds verwerkt. Uit het vorenstaande is wel gebleken, dat het U ter vaststelling aange boden ontwerp-bestemmingsplan op enige onderdelen afwijkt van het ontwerp, dat ter inzage heeft gelegen. Ook zijn de volgende wijzigingen in hét ontwerp aangebracht. In verband met de plannen voor de bouw van een ligboxenstal onmiddellijk ten westen van de spoorwegovergang in de Brédijk te Wirdum (tegenover Nieuw Barra- huis) is ter plaatse een strook voor boerderijbouw (agrarisch gebied D) aange geven, Rijkswaterstaat en het college van Gedeputeerde Staten hebben reeds verklaard geen bezwaar te hebben tegen de bouw van de ligboxenstal. Ten behoeve van de toekomstige bouw van een aanjaagstation voor de N.V, Intercommunale Waterleiding Gebied Leeuwarden was in het ontwerp-plan een aantal percelen weiland, gelegen aan de weg Leeuwarden-Sneek, ten noorden van Wijtgaard, bestemd tot "openbare nutsdoeleinden"Omdat technische redenen hiertoe aanleiding gaven, heeft bedoelde N.V. verzocht deze bestemming eveneens te geven aan een aansluitend perceel weiland, dat onlangs door haar is aange kocht. Hu het hier slechts gaat om een beperkte aanpassing, waardoor het bui tengebied niet vorder zal worden aangetast, behoeven ons inziens tegen de ge vraagde wijziging geen planologische bezwaren te bestaan. Tenslotte zijn de voorschriften aangepast aan de in aanbouw zijnde hoog spanningslijn Louwsmeer-Heerenveen II, voor de masten waarvan met toepassing- van de artikelen 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening en 50, lid 8, van de Woningwet inmiddels bouwvergunning is verleend. Onder mededeling dat de commissie voor de ruimtelijke ordening is gehoord, stellen wij U voor op de bezwaren te beslissen, zoals hierboven is aangegeven en het bestemmingsplan voor het buitengebied vast te stellen overeenkomstig het voor U bij de raadsstukken ter inzage liggende ontwerp. Een concept-besluit voegen wij hierbij. Burgemeester en Wethouders van Leeuwarden, J.S. Brandsma, Burgemeester de Jong Secretaris.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Bijlagen) | 1973 | | pagina 91