tu
~--y fs.
Voeren van een rechtsgeding tegen de Stoomketel- en Machinefabriek ïïenny
van Dtiuren.
Bijlage no. 114. Leeuwarden, 12 april 1975*
Aan de Gemeenteraad,
Als gevolg van het dempen van het Vliet tussen de Archipelweg en de
Camminghabrug is de natuurlijke afscheiding aan de noordzijde van een
aantal percelen, gelegen aan het voormalige Zuidvliet, komen te vervallen.
Teneinde te voorkomen, dat deze terreinen na de demping door onbevoegden
zouden kunnen worden betreden, heeft de gemeente - mede op verzoek van
een aantal eigenaren van die percelen - op de grens tussen deze percelen
en het gemeente-eigendom op eigen kosten een hek doen plaatsen.
Alvorens hiertoe over te gaan, hebben wij de eigenaren van de betref
fende percelen op 8 januari 1969 °P boogte gesteld van het voornemen
tot het plaatsen van een hek. De gemeente heeft ook zelf belang bij de
afscheiding van de eigendommen op deze wijze, met name omdat nog niet
vaststaat welke functie het Vliet zal innemen in de toekomstige verkeers
situatie in dat gedeelte van de stad. Wij achten het in verband daarmede
ongewenst dat thans uitwegen op het Vliet ontstaan.
Sedert 26 november 1970 maakt de Stoomketel- en Machinefabriek Henny
van Duuren bezwaar tegen het plaatsen van dit hek. De bezwaren van Van
Duuren komen in hoofdzaak neer op het feit, dat door de plaatsing van het
hek zij geen uitweg meer heeft op het Gedempte Vliet. Hierdoor zou het
bedrijf ernstig worden gedupeerd, mat name bij het transport van zwaar
materieel. Ook vóór de demping van het Vliet kon sinds 51 oktober 1966
geen zwaar materieel over het water naar Van Duuren worden aangevoerd
omdat het Vliet toen al was afgesloten. Zij had ook toen al (en heeft die
nog steeds) een uitweg via de Willem Loróstraat. Deze uitweg is naar ons
oordeel en naar in de praktijk is gebleken voor de bedrijfsvoering voldoende.
Ha de plaatsing van het hek heeft Van Duuren een gedeelte ervan ver
wijderd teneinde van de zijde van het Vliet een toegang tot zijn terrein
te verkrijgen.
Op 31 maart 1971 hebben wij Van Duuren aangeschreven er zorg voor te
dragen dat het hekwerk in zijn oorspronkelijke staat wordt teruggebracht
en dat het wederrechtelijk gebruik van gemeente—eigendom wordt beëindigd.
De heer Van Duuren heeft op deze aanschrijving niet gereageerd.
Na het advies inzake deze kwestie te hebben ingewonnen van mr. C.H.
Beekhuis hebben wij op 23 augustus 1972 van Duuren medegedeeld dat indien
het hak ter plaatse waar het draaibaar is gemaakt niet vóór 4 september
1972 in zijn oorspronkelijke toestand zou zijn teruggebracht, zulks op of
zo spoedig mogelijk na deze datum van gemeentewege zou geschieden.
Ook op deze aanmaning heeft van Duuren niet gereageerd. Op 6 december 1972
is door de Dienst Openbare Werken het gedeelte van het hek langs het Vliet
dat door Van Duuren draaibaar was gemaakt, vast gemaakt. Op 7 december is
reeds geconstateerd, dat het hek weer open is gemaakt door het losnemen
en opzij zetten van een sectie, zodat wederom een toegang tot het terrein
van Van Duuren vanaf het Vliet aanwezig is.
Wij hebben het advies van mr. C.H. Beekhuis over het voeren van een
civiele procedure tegen Van Duxiren ingewonnen, welk advies ter inzage is
gelegd (Zie brief van mr. Beekhuis d.d. 4 januari en 30 januari 1973).
Mede op grond van dit advies heeft mr. Beekhuis op ons verzoek de heer
H. van Duuren op 6 maart aangeschreven om binnen veertien dagen het hek
te herstellen in de toestand zoals de gemeente die bij het plaatsen van
het hek heeft geschapen, mitsdien vast en zonder draaibaar gedeelte.
De heer van Duuren heeft ook aan deze aanschrijving niet voldaan»
Wij stellen IJ voor overeenkomstig bijgaand concept-besluit te besluiten
dat vanwege de gemeente Leeuwarden tegen II. van Duuren een rechtsgeding zal
worden gevoerd, zowel in eerste aanleg als eventueel in hoger beroep en in
cassatie, tot veroordeling2
Iom binnen veertien d.agen 11a betekening van het vonnis het bedoelde hek
te herstellen in de toestand, zoals de gemeente die bij het plaatsen van
het hek heeft geschapen, mitsdien vast en zonder draaibaar gedeelte;