- 4 -
- 5 -
Tarief
In de belastingverordening moet ingevolge artikel 270 van de ge
meentewet het tarief worden opgenomen. Er moeten in dit geval twee tarieven
worden vastgesteld nl.s
a. een tarief voor de gebruikers en
b. een tarief voor de zakelijk gerechtigden van het onroerend goed.
Deze tarieven moeten worden bepaald door uit te gaan van de gewenste
opbrengst van de belasting en van de totaalsom der economische waarden van
alle in de belasting te betrekken onroerende goederen. Deze gegevens zijn
nu nog niet voorhanden. In verband hiermee is een voorlopig tarief
berekend.
Op basis van de ontwerp-begroting 1974 hebben wij de (maximaal
toegestane) opbrengst van. de onroerend-goedbelasting geraamd op rond
9=500.000,Globaal hebben wij de waarde van de belastingobjecten
geschat op plm. 1400000.000Hieruit resulteert een tarief van
omstreeks 20,per 3.000,waarde. Artikel 10 van het Besluit
gemeentelijke onroerend-goedbelastingen schrijft nl. voor dat het tarief
wordt gesteld op een vast bedrag voor elke volle 3=000,Het (totaal)
tarief van omstreeks 20,moét worden verdeeld over de "gebruikers"
en de "zakelijk gerechtigden" in de verhouding 4 5= Voor de gebruikers
resulteert dit in een tarief van rond 9?en voor de zakelijk gerechtigden
van rond 11,25 voor elke volle 3=000,van de heffingsgrondslag
(artikel 6 van de ontwerp-verordening)
Uitdrukkelijk zij er op gewezen, dat wij voor de begrotings
behandeling van 1975 met een definitief voorstel tot vaststelling van het
tarief zullen komen. Ook zal het tarief aan de orde 'komen bij het opstellen
van een s'aneringsplan van de gemeentelijke financiën in het kader van de
aanvraag om een aanvullende bijdrage uit het gemeentefonds.
Vrij stellingen
Artikel 7 van de ontwerp-verardening regelt de vrijstellingen. Wij
merken hierbij op, dat wij het niet gewenst achten een ruime toepassing
te geven aan de vrijstellingsmogelijkheden.
De onder a, b en c vermelde vrijstellingen zijn wettelijk voorge
schreven. De overige vrijstellingen zijn om praktische redenen opgenomen.
Hierbij is aansluiting gezocht bij de reeds bestaande vrijstellingen
ingevolge de verordening opde straat- en rioolbelasting.
Met de in het derde lid van artikel 7 opgenomen vrijstellingsbepaling
wordt beoogd tegemoet te komen aan het bij de parlementaire behandeling
uitgesproken verlangen de minder draagkrachtigen in de "gebruikersheffing"
te ontzien. De bevoegdheid hiertoe is gegeven in artikel 9s 2e lid
van het Besluit gemeentelijke onroerend-goedbelastingen. De regeling
beperkt zich tot woningen, die de belastingplichtige tot hoofdverb11jf
dient. Wij stellen U voor ook in dit opzicht aansluiting te zoeken bij
de huidige heffingen i.e. bij de personele belasting.
Woningen met een jaarlijkse huurwaarde minder dan 540»worden
niet in de personele belasting aangeslagen. Bij het proefonderzoek is
gebleken dat woningen met een waarde van rond 10.000,een hogere
huurwaarde hebben dan genoemde 540,Mede omdat het aantal vrij
stellingen beperkt moet blijven stellen wij U voor van de gebruikers
heffing vrij te stellen woningen met een heffingsgrondslag minder dan
9 000,
Opbrengst en perceptiekosten
Zoals reeds vermeld schatten wij de opbrengst van de onroerend-
goedbelasting op basis van de ontwerp-begroting 1974 op rond 9=500.000,
De jaarlijkse perceptiekosten (kosten gemeentelijk apparaat, kosten
automatiseringscentrum en de aan het Bijk te betalen vergoeding voor
het invorderen van de belasting) kunnen voorlopig worden geraamd op
ruim 500.000,per jaar.
De reeds gemaakte en nog in 1974 te maken voorbereidingskosten zijn
nog niet bekend. Te zijner tijd zullen wij hierop terugkomen.
0p grond van het vorenstaande stellen wij U voor te besluiten tot
het vaststellen van de Verordening op de heffing van onroerend-
goedbelasting, zoals deze U hierbij in ontwerp wordt aangeboden.
Te Uwer oriëntatie hebben wij bij dit ontwerp een artikelsgewijze
toelichting gevoegd.
De Commissie voor de Financiën kan zich met ons voorstel verenigen.
Burgemeester en Wethouders van Leeuwarden,
J.S. Brandsma Burgemeester.
de Jong
Secretaris.