Tevens wordt bedoeld overleg rechtstreeks gevoerd met de daarvoor in aanmerking komende rijks- en provinciale diensten. Uiteraard zal dit overleg worden voortgezet tot en met de bestemmingsplannen. Voorts delen wij U mede, dat de commissie vuor de Ruimtelijke Orde ning bij de voorbereiding in verschillende stadia betrokken is geweest. In het nu volgende deel van deze raadsbrief zullen een aantal on derwerpen worden besproken, waarover van onze zijde nadere mededelingen c.q. een nader standpunt kan worden verwacht. Waarden/Leefbaarheid Op 24 september 1975 aanvaardde U een motie inhoudende het verzoek aan ons college er bij de Minister van Cultuur Recreatie en Maatschappe lijk Werk op aan te dringen de binnenstad van Leeuwarden met inbegrip van de bebouwing langs de oost-zuid- en westzijde der grachten aan te v/ijzen als beschermd stadsgezicht. Aan deze motie hebben wij inmiddels uitvoering gegeven. Een copie van de desbetreffende brief ligt voor ter inzage. Wij achten het van belang het volgende nog onder Uw aan dacht te brengen. Op grond van artikel 20 van de Monumentenwet kunnen de Ministers van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk en Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening, stads- en dorpsgezichten aanwijzen, welke naar hun oordeel voor bescherming in aanmerking .komen. Alvorens deze aanwijzing van kracht wordt moeten onuermeer de Monumentenraad en de betreffende gemeenteraad worden gehoord. De praktijk is, dat een dergelijk voorstel uitgaat van de Monumentenraad, waarbij verwacht mag worden, dat deze omtrent het voorstel eerst overleg pleegt met het college van Burgemeester en Wethouders van de betrokken gemeente. Artikel 21 van de Monumentenwet bepaalt, dat de Monumentenraad voor elke gemeente waarin zich een beschermd stads- of' dorpsgezicht bevindt een register daarvan moet aanhouden. Op grond van artikel 37 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening is de betreffende gemeenteraad dan verplicht binnen een jaar na de dag van inschrijving in bedoeld register voor het betreffend gebied, ter bescherming van het stads- of dorpsgezicht, een bestemmingsplan vast te stellen of te herzien. Gede puteerde Staten kunnen deze termijn eenmaal met ten hoogste één jaar verlengen. De bij het bestemmingspla,n behorende voorschriften zullen zodanig moe ten zijn, dat wenselijke of noodzakelijke veranderingen slechts plaats vinden op zodanige wijze, dat het aspect van het geheel niet of althans zo weinig mogelijk schade ondervindt. Het is dus niet de bedoeling het aangewezen gebied door de bescherming te "bevriezen" in de toestand waarin het zich op dat moment bevindt. De hierboven aangegeven gang van zaken doet zich momenteel ook voor in onze gemeente. Reeds enige tijd wordt daartoe door de Rijks dienst voor de Monumentenzorg met ons overleg gepleegd. Door voormelde dienst wordt "tevens gewerkt aan de noodzakelijke inventarisatie van het gebied. Te zijner tijd kan dan ook een aanwijzing als hiervoor bedoeld van de zijde van voornoemde ministers worden verwacht. Artikel 27 van de Monumentenwet geeft de gemeenteraad de mogelijkheid om zonodig tegen de beslissing ingevolge artikel 21 van deze wet (inschrijving in het re gister) in beroep te komen bij de Kroon. Zoals in de informatieve raadsvergadering ook al is medegedeeld, zijn wij voornemens na de vaststelling van het structuurplan voor de binnenstad- met voortvarendheid te werken aan de totstandkoming van be stemmingsplannen voor de binnenstad. Door enkele leden is gevraagd ons standpunt mede te delen ten aan zien van een eventueel integraal plan voor beplanting en verlichting. Een beplanting en/of verlichtingsplan is een onderdeel van een uitvoeringsplan en als zodanig een uitwerking vs,n een bestemmingsplan. A.angezien hot niet mogelijk is voor de gehele binnenstad één bestemmings plan te maken, sullen dergelijke plannen te zijner tijo. achtereenvolgens voor delen van de binnenstad worden opgesteld. Wink e1c e ntrum Als richtdoel hebt U vastgesteld; "Kwaliteitsverhoging van het hoofdwinkelcentrum als geheel", te bereiken door o.a. "afstemming van de geografische omvang van het hoofdwinkelcentrum op de behoefte". Wij menen dat de huidige omvang wat aan de grote kant is. Hier volgt een overzicht van onze schattingen omtrent de mate van overbewinkeling van het hoofdwinkelcentrum, uitgedrukt in m2, gebaseerd op de toestand in 1970, het meest recente jaar waarvan wij over inventarisatiegege- vens beschikken; branchegroep v.v.o. b.v.o. b.g.o. duurzame goederen 950 1460 1400 dagelijks benodigde goederen 169026002600 totale overbewinkeling 2640 4060 4000 v.v.o. verkoop vloer opp. b.v.o. bedrijfs vloer opp. b.g.o. bebouwde begane) grond opp. Dit zou betekenen, in vergelijking met de aanwezige bebouwde grond oppervlakte, een overbewinkeling van j6°/o voor winkels in dagelijkse goederen en van 2.Gc/o voor winkels in duurzame goederen. Wij constateren daarbij 1een zich algemeen in den lande voltrekkend saneringsproces in de detailhandel (zie b.v. het rapport "Detailhandel in cijfers 1950-1970" van het Hoofdbe drijfschap detailhandel en het "RApport structurele ontwikkeling midden- en kleinbedrijf 1972-1980" van de Raad voor het midden- en kleinbedrijf), welk proces in Leeuwarden wellicht zijn volle omvang nog niet heeft bereikt; 2. een duidelijk aanwezige tendens tot concentratie van de winkelfunctie op het hart van het hoofdwinkelcentrum. De aanwezige koopkracht concentreert zich daardoor eveneens 013 dit deel van het winkelcentrum, waarbij met name de gro te verscheidenheid van hoogwaardige gebruiksgoederen de aandacht van de con sumenten vraagt. Gewezen kan worden op de uitbreiding van V.&D. en het door trekken van diverse winkels van Hieuwestad Z.Z. tot het Ruiterskwartier; 3. een zich voltrekkende schaalvergroting in de levensmiddelensector, welke er toe leidt dat dit soort winkels dichter bij de consument -en daarmee buiten het hoofdwinkelcentrum- worden gebracht. Dit wordt nog versterkt door de ont volking in de binnenstad; 4. de invloed van het na 1970 (nog niet in bovenstaande schatting verwerkte) dalend stedelijk inwonertal, voornamelijk als gevolg van de sterke suburbani satie Wij zijn van mening, dat dit zal leiden tot een inkrimping van de huidige omvang van het hoofdwinkelcentrum. Er moet echter voor worden gewaakt dat in elk geval het middendeel tussen Duco Martenapijp en Amelandspijp als centrale winkel- zöne behouden blijft. Aan de andere zijden van genoemde pijpen is de bestemming gemengde bebouwing gegeven. Zo nodig kunnen hier ook andere bestemmingen dan winkels worden toegelaten waarbij wij voornamelijk denken aan voorzieningen die de winkelfunctie ondersteunen. Wij hopen aldus winkelconcentraties aan de rand van de binnenstad tegen te gaan. Wethouder Weide acht het voorstel tot het inkorten van het hoofdwinkelcentrum onjuist. De vraag- en aanbodkrachtcn sullen zijns inziens hier zelf regulerend gaan optreden. Cultuur, Recreatie, Onderwijs. Gelet op do discussie in de informatieve raadsvergadering met betrekking tot de stimulering van het recreatief gebruik van de stadsgrachten, onder ande re door middel van het gebruik daarvan voor pleziervaartuigen en het verzoek de ze mogelijkheid ook uit te breiden tot de Oostergracht, hebben wij gemeend hier aan te moeten voldoen door bij de objectdoelen op blz. 8 ook deze gracht te noemen. Dit houdt evenwel in, dat, teneinde de toegang tot de stad langs het wa ter vanaf die zijde mogelijk te maken, do in deze vaarweg liggende of nog te leg gen bruggen beweegbaar moeten zijn.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Bijlagen) | 1974 | | pagina 185