- 8 -
Groep F4?
m. vloeistoffen met een vlampunt boven 100°C, zoals aardnootolieglycerine,
olijfolie, stookolie!
n. matig ontvlambare vaste stoffen, zoals briketten, eierkolen, houtblokken,
paraffinewas
o. onbrandbare stoffen met mogelijkheid van ontploffing van hun onledings-
produkten, zoals ammoniumnitraat', mengmest!
p. moeilijk ontleedbare oxydatiemiddelen (zuurstofdragers) zoals chroomzuur-
anhydride, kaliumpermanganaatnatriumchloraatpyrosulfaten?
Groep Fu;
q.. stoffen behorende tot de groepen F1 tot en met F4, welke - ook bij
normale verbranding - buitengewoon veel rook of verbrandingsgassen ont
wikkelen, zoals acetyleen, benzeen, kunststoffen, rubberf
Groep X;
r. onbrandbare gevaarlijke stoffen, niet behorende tot één van de hierboven
genoemde groepen, zoals chloor, fluor, (samengeperste onbrandbare gassen),
tetrachloorkoolstof en andere halogeenlcoolwaterstoffen.
ARTIKEL 12 Verbod brandgevaarlijke stoffen voorhanden te hebben
1, Het is verboden stoffen als bedoeld in artikel 11 voorhanden te hebben,
2, Het in het voorgaande lid gestelde verbod geldt niet;
a. voor het voorhanden hebben voor huishoudelijk en alle ander niet
bedrijfsmatig gebruik van de stoffen, genoemd in tabel 1tot de
daarbij aangegeven hoeveelheden!
b. voor het voorhanden hebben van de in dat lid bedoelde stoffen in een
inrichting die wordt gebruikt voor het in artikel 46 omschreven doel,
3, Bij het bepalen van de hoeveelheden als bedoeld in het tweede lid,
onder a, worden volledig medegerekend de inhoudsmaten vans
- vaatwerk dat gedeeltelijk is gevuld met een vloeistof als bedoeld in
dat lid, en
- vaatwerk dat heeft gediend tot berging van een vloeistof als bedoeld
in dat lid en dat na lediging niet afdoende is ontgast.
4» Van het verbod, gesteld in het eerste lid, kunnen burgemeester en
wethouders ontheffing verlenen.
ARTIKEL 13 Verbod verschillende brandgevaarlijke stoffen bij elkaar op
te slaan
Stoffen waarvan de gezamenlijke opslag met andere stoffen kan leiden tot
het ontstaan van brand, het ontstaan van gevaarlijke gassen of dampen of
mengsels daarvan, moeten zodanig gescheiden worden opgeslagen dat zij
elkaar niet nadelig kunnen beïnvloeden.
ARTIKEL 14 Wijze van opslag brandgevaarlijke stoffen
1. Be opslag van stoffen als bedoeld in artikel 11 moet zodanig zijn dat
deze geen geyaar oplevert voor het ontstaan van brand.
2. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere regelen te stellen tot het
voorkomen van brand en het beperken van de gevolgen van brand bij de
opslag van de in het voorgaande lid bedoelde stoffen. Baarbij laten zij
zich leiden door de richtlijnen aangegeven in tabel 2.
3. Bij de opslag van de in het eerste lid bedoelde stoffen moeten de krachtens
het voorgaande lid gestelde regelen worden nageleefd.
- 9 -
ARTIKEL 15 Voorschriften voor de verpakking
1. Op dé verpakking van de stoffen bedoeld in artikel 11, onder a tot en met d,
moet een in de Nederlandse taal gestelde vermelding zijn aangebracht van
de naam van de desbetreffende stof, of een aanduiding van het brand.gevaar
en van het gevaar bij brand.
2, Be verplichting neergelegd in het voorgaande lid geldt eveneens ten aanzien
van andere dan de daar genoemde, door burgemeester en xrethouders aan
te wijzen, stoffen.
ARTIKEL 16 Bijzondere voorschriften voor de berging van vloeistoffen
1. Vloeistoffen als bedoeld in artikel 11 mogen slechts worden geborgen in
onoplosbaar gaaf, ondoordringbaar afgesloten vaatwerk met voldoende over
maat aan volume en naar zijn aard geschikt voor de te bergen stoffen.
2. Het vaatwerk moet zodanig zijn opgesteld dat het niet kan rollen of vallen.
3. Bij de opslag van brandbare vloeistoffen moeten zo nódig maatregelen zijn
getroffen die voorkomen dat die vloeistoffen bij in het ongerede raken van
het vaatwerk naar een aangrezende ruimte of naar een lager gelegen ver
dieping kunnen vloeien.
ARTIKEL 17 Bijzondere voorschriften voor het opslaan van stoffen in
drukvaten
1. Indien een vat met samengeperst, door samenpersen tot vloeistof verdicht of
onder druk in vloeistof opgelost gas is opgeslagen in een besloten ruimte,
moet deze ruimte op doelmatige wijze en rechtstreeks op de buitenlucht zijn
geventileerd.
2. Het vat mag niet aan verwarming of langdurig aan rechtstreekse zonnestra
ling worden blootgesteld, noch worden opgesteld op een plaats waar de tem
peratuur tot boven 35 G kan oplopen.
3. Het vat moet zodanig zijn opgesteld dat het niet kan vallen en is gevrij
waard tegen beschadiging. In geval van brand moet het gemakkelijk kunnen
worden verwijderd.
ARTIKEL 18 Aanwijzingen bij dreigend (brand)gevaar
1. Be houder van brandbare, brandbevorderende en bij brand gevaar opleve
rende stoffen is verplicht - na een van burgemeester en wethouders ontvan
gen aangetekende brief - de aanwijzingen op te volgen die burgemeester
en wethouders in die brief in verband met dreigend gevaar voor het ontstaan
van brand geven tot het voorkomen van brand en het beperken van de ge
volgen van brand.
2. Be houder van aan broei onderhevige stoffen is verplicht de aanwijzingen op
te volgen, hem door een ambtenaar van de brandweer in verband met dreigend
gevaar voor het ontstaan van brand gegeven, tot het voorkomen van brand en
het beperken van de gevolgen van brand.