Het "betrekking tot het in "beroep aangevoerde merkt de commissie het
volgende op.
Ad a. - -
Artikel 258, 1e lid, bevat geen concrete normen, waaruit kan worden
afgeleid hoeveel parkeerplaatsen aanwezig moeten zijn bij een supermarkt
als door appellant wordt gewenst. Bepaald is alleen, dat in de te verwachten
behoefte aan parkeerruimte in voldoende mate op eigen terrein moet worden
voorzien. Elke bouwaanvraag dient derhalve op zijn eigen merites te worden
bezien.
Burgemeester en wethouders zijn van oordeel, dat in het onderhavige
geval de eis van 1 parkeerplaats per 40 m2 'bedrijfsvloeroppervlak moet
worden gesteld. Zij menen dat deze zware parkeernorm moet worden aangehouden,
aangezien de te stichten supermarkt op zijn minst een wijkverzorgend karakter
moet worden toegekend en alszodanig veel verkeer zal aantrekken. Zij zijn
tot die opvatting gekomen omdat de bedrijfsvloeroppervlakte van de in de
bouwaanvrage bedoelde supermarkt ongeveer 600 m2 bedraagt, hetgeen aanmerkelijk
neer is dan dc wijksupermarkten in bijvoorbeeld het winkelcentrum van
Bilgaard. Deze laatsten hebben een oppervlakte van rond 525 m2.
De commissie is van oordeel dat het college in dit geval terecht de
gestelde norm heeft gehanteerd. Haar is nog gebleken, dat in de omgeving
van de te vestigen supermarkt weinig openbare parkeerhavens zijn gelegen.
Voorzover deze wel aanwezig zijn, zijn deze bedoeld voor het parkeren van
de auto's van omwonenden, waarvan vrijwel niemand op eigen grond parkeer-
mogelijkheden heeft in de vorm van garage of carport. De commissie merkt
daarbij op, dat de beide dwarsstraatjes rond de te verbouwen garageruimte,
t.w, de Frans Halsstraat en de Wouwermanstraat vrij smal zijn en nagenoeg
niet zijn voorzien van een trottoir. Voor een der zijden van laatstgenoemde
straat geldt overigens reeds een parkeerverbod.
Ad b.
Appellante voort in hot beroepschrift aan, dat artikel 258 onjuist is
toegepast, omdat dit artikel alleen op nieuwbouw slaat. Een bouwergunning
voor het aanbrengen van wijzigingen aan een bestaand gebouw mag daarom
niet worden geweigerd wegens het ontbreken van parkeervoorzieningen.
Tijdens de hoorzitting heeft appellante vérder naar voren gebracht,
dat toepassing van artikel 258 bovendien nog onjuist is, omdat deze bepaling
niet is opgenomen in hoofdstuk VI van de Bouwerordening, welk hoofdstuk
juist de bepalingen bevat met betrekking tot bestaande gebouwen.
Vat het 'eerste argument van appellant betreft merkt de commissie op,
dat artikel 258 is opgenomen in hoofdstuk III, afdeling D van do Bouw
verordening, dat (blijkens het opschrift) bijzondere technische bepalingen
omtrent het bouwen bevat.Daar volgens de begripsbepalingen van de Bouw
verordening onder bouwen dient te worden verstaan: "het plaatsen, het geheel
of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van
een bouwwerk",' acht de commissie dit argument niet hoxidbaar.
Vat het tweede argument van appellante, betreft wijst do commissie er op,
dat Hoofdstede VI van do Bouwerordening inderdaad bepalingen bevat mot
betrokking tot bestaande gebouwen, doch alleen voorzover het betreft
bestaande niet in uitvoering zijnde gebouwen. Zodra bouwalctiviteiten aan
deze gebouwen worden verricht, zijn de bepalingen van hoofdstuk III, dat
technische'bepalingen omtrent het bouwen bevat, wel van toepassing.
Ook dit argument acht de commissie niet steekhoudend.
Tijdens do hoorzitting voerde appellante voorts aan, dat de vergunnings
aanvrage voorziet in het veranderen van een aantal details van het bestaande
bouwwerk. Zij is van oordeel, dat bij hot realiseren va.n deze deteilwijzigingen
op zich aan artikel 258 geen toepassing zou zijn gegeven en dat dit derhalve
eveneens niet geoorloofd is, nu deze detailwijzigingen tegelijkertijd zullen
worden uitgevoerd. Voorts stelde zij dat het aanbrengen van do beoogde
bouwtechnische wijzigingen er niet zonder meer toe leidt dat in het gebouw
oen supermarkt wordt gesticht.
3 -
De vergunning voor do uitvoering van deze zuiver bouwtechnische wijzigingen
had derhalve niet op grond van overwegingen inzake het gebruik en des-
zelfs gevolgen voor do nabije omgeving, geweigerd mogen worden.
Ten aanzieïi hiervan merkt' de commissie op, dat uit de overgelegde
bouwaanvrage duidelijk blijkt, dat de beoogde bouwtechnische wijzigingen
ten doel hebben de garage gcs'chikt te maken voor een nieuwe bestemming
in casu supermarkt c.a. Artikel 258, 1e lid, nu heeft mot name betrekking
op hot gebruik van, hot bouwwerk. De bepaling luidt immers: "Indien de omvang
of de bestemming van een gebouw, in verband met de daarvoor te verwachten
behoefte aan ruimte, bestemd voor het parkeren of stallen van motorvoer
tuigen en rijwielen al dan niet met hulpmotor, dan wel, in verband met de
daarvoor te verwachten behoefte aan ruimte voor het la,den of lossen van
goederen, daartoe, aanleiding geeft, moet in deze behoefte in, op of onder
dat gebouw, dan wël op of onder het daarbij behorende onbebouwd blijvende
terrein in voldoende mate zijn voorzien." Hu in de bouwaanvrage geen
bouwtechnische wijzigingen zijn opgenomen om op eigen grond te voorzien
in de te verwachten behoefte 'aan parkeerruimte, meent de commissie dat
burgemeester en wethouders terecht de vergunning hebben geweigerd. De
bedoeling van artikel 258 is juist dat wordt voorkomen dat-de behoefte
aan parkeerruimte voortvloeiende uit de bestemming van eon gebouw wordt
afgewenteld op do openbare straat. Eet toelaten van oen dergelijk oneigenlijk
gebruik van de openbare straat zou niet te overziene Iconsekwenties hebben.
Tenslotte verwijt appellante dat liet gemeentebestuur artikel 253
gebruikt als oen planologische maatregel, teneinde do bestemming van het
onderhavige perceel te regelen.
Haar de mening van de commissie mist dit verwijt elke grond. Artikel
250 geeft in principe geen enkele beperking aan hot gebruik of wol
bestemming van het perceel. Alleen wordt gecist, dat indien een particulier
aan dat perceel een bepaalde bestemming wil geven, dc uit die bestemming
voortvloeiende behoefte aan parkeerruimte op eigen grond moet worden opgelost.
Ad c.
Ter ondersteuning van.deze beroepsgrond verwijst appellante naar
hot Koninklijk besluit van 11 april 1973, nr. 44.
Hot is de commissie gebleken, dat in bedoeld besluit de Kroon - voor
zover hier van belang - heeft uitgesproken dat in het daarin aan do orde
gestolde concrete geval het ingevolge artikel 7 van do Woningwet vereiste
verband tussen do toegepaste bepaling van de Bouwverordening en do beoogde
bouwaktiviteit niet aanwezig was. Zoals hiervoor onder ad b reeds werd
uiteengezet hebben dc beoogde bouwtechnische veranderingen van het bestaande
gebouw geen ander oogmerk dan hot gebouw geschikt te maken voor de bestemming
tot supermarkt. Het is naar de mening van do commissie dan ook duidelijk
dat de toepassing van. artikel 258 rechtstreeks verband houdt met de ge
wenste bouwkundige veranderingen en derhalve niet in strijd is met artikel 7
van dc Woningwet.
Ad d.
258
Burgemeester en wethouders hebben in hun beslviiivorming de in artikel
opgenomen vrijstollingsbevoogdhedcn betrokken.
Vrijstelling is niet verleend, omdat do alternatieve ruimte geen reële
mogelijkheid biedt om te voorzien in de te verwachten behoefte aan parkeer
ruimte. Haar het oordeel van de commissie dienen de daarvoor door
burgemeester en wethouders aangevoerde gronden als juist te worden beschouwd.
Toepassing van artikel 267 is door het college niet overwogen. Haar do
opvatting van de commissie sou dit ook overbodig geweest zijn, aangezien
de vrijstellingsbevocgdhcid, opgenomen in artikel 250 ruimer is dan die
genoemd in artikel 267. Toepassing van do laatste is namelijk slechts mogelijk
indien in de bestaande situatie verbetering wordt gebracht. In hot bovenstaande
komt duidelijk naar voren, dat tengevolge van hot a.chten;cge blijven van
voldoende reële parkeerruimte op eigen grond, de bestaande situatie voor de
omgeving zal verslechteren.
ail* ~2k. X.. .W.m