- 4 - Wij hebben de Dienst voor Reiniging en Brandweer gevraagd te onderzoeken welke voorzieningen eventueel ten aanzien van de brand veiligheid in de scholen dienen te worden getroffen. Het uitgebrachte rapport ligt voor U bij de stukken ter inzage. Aan de hand van dit rapport heeft de Dienst Stadsontwikkeling onderzocht in hoeverre de aangegeven voorzieningen realiseerbaar zijn en welke kosten hieraan verbonden zijn. Voor wat betreft het aanbrengen van voorzieningen in de scholen voor openbaar onderwijs delen wij U mede, dat hiermee een bedrag gemoeid is van 211.000,Wij stellen U voor terzake een krediet van 211.000,beschikbaar te stellen. In het beleidsplan 1976-1980 is met het treffen van brandveiligheids voorzieningen in scholen rekening gehouden. Daarvoor is een bedrag van 375000opgenomen. Hiervan zal nu 211.000,moeten worden besteed. Tot een bedrag van f 179»ÖÓÖ',-'-" kunnen de kosten overeenkomstig het beleidsplan ineens werden afgeschreven ten laste van de geraamde, maar niet te besteden extra- exploitatielasten van het nieuwe AVO-complex in 't Aldldn. De resterende kosten van f 32.000,zullen in 10 jaar worden afgeschreven. De kapitaallasten hiervan worden geraamd op 6.080,gespecificeerd als volgt: afschrijving 10cJa van 32.000,- 3.200, rente 95'o van 32.000,2.880, Totaal f 6.080,-- Voor de dekking van. dekapitaallasten van 6,080,is ruimte beschikbaar binnen het op de post "Nog functioneel toe te rekenen uitgaven" (volgno. 640) beschikbare krediet voor kapitaallasten van enderwijêinvesteringon. Tenslotte merken wij nog op, dat de brandveiligheidsvoorzieningen in de scholen voor bijzonder kleiiter- en lager onderwijs langs de weg van artikel.50 van de Kleuteronderwijswet en van artikel 72 van de Lager- onderwijswet 1920 kunnen worden gerealiseerd. De betreffende school besturen zullen daartoe de nodige initiatieven moeten ontplooien. Wij stellen U voor de gemeentebegroting, en de begrotingen van het Woningbedrijf en de Dienst Stadsontwikkeling voor het dienstjaar 1976 te. wijzigen overeenkomstig de ter inzage gelegde, ontwerp-besluiten. Burgemeester en Wethouders van Leeuwarden, J.S. "Brandsma de Jong Burgemeester. Secretaris. Instandhouden openbare scholen voor gewoon lager onderwijs te Goutum., Lekkum en Wirdum. Bijlage no. 47. Leeuwarden, 23 januari 1976. Aan de gemeenteraad. Ingevolge het bepaalde in het eerste lid van artikel 22 bis van de Lager-onderwijswet 1920 besluit de Gemeenteraad tot opheffing van een openbare school voor gewoon lager onderwijs, indien het aantal leerlingen, berekend naar de maatstaf van artikel 28 dier Wet, minder bedraagt dan het in eerstgenoemd artikel aangegeven getal. Dit getal hangt af van het aantal inwoners van de gemeente en bedraagt voor gemeenten van 50.000 - 100.000 inwoners (waartoe Leeuwarden behoort) 100. Aangezien het gemiddeld aantal leerlingen van de Wiardaskoalle te Goutum, de Prof. Wassenberghskoalle te Lekkum en de Uniaskoalle te Wirdum in 1975 gemiddeld 79 2/3, 70 en 54 bedroeg, zou op grond hiervan tot opheffing van deze drie scholen moeten worden overgegaan* Krachtens artikel 22bis> tweede lid, der wet kunnen deze minder dan 100 leerlingen tellende scholen evenwel in stand worden gehouden, indien de gemeenteraad voor 1 februari beslist, dat de instandhouding ingevolge artikel 19 der wet wordt gevorderd. Dit artikel schrijft voor, dat in elke gemeente voldoende lager onderwijs wordt gegeven in een genoegzaam aantal scholen, welke voor alle kinderen zonder onderscheid van godsdienstige gezindheid toegankelijk zijn. Wanneer de Raad, onder goedkeuring van Gedeputeerde Staten, oen dergelijke beslissing neemt, behoeft voor een termijn van drie jaren niet tot opheffing van de betreffende scholen te worden overgegaan. Aangezien het laatste raadsbesluit inzake de instandhouding van bovengenoemde scholen werd genomen op 20 november 1972 (zie ons ter inzage liggend voorstel van 9 november 1972, bijlage no. 357), dient thans opnieuw onder ogen te worden gezien of voor hot nemen van een nieuw besluit voldoende aanleiding bestaat. De in 1972 aangevoerde argumenten gelden ook thans weer. Opheffing van één of meer van deze scholen zou tot gevolg hebben, dat de leerlingen moeten worden overgeplaatst naar een andere dorps- of stadsschool. Met het oog op de in dat geval door de leerlingen, in tal van gevallen met gebruikmaking van drukke verkeerswegen, af te leggen afstanden, achten wij dit geen aan vaardbare oplossing, afgezien van de vraag of in de daarvoor in aanmerking komende scholen wel voldoende plaatsruimte beschikbaar zou zijn. Aan het roods genoemde voorschrift van artikel 19 der wet, dat voldoende openbaar gewoon lagor onderwijs in een genoegzaam aantal scholen moet worden gegeven, zou naar onze mening in dat geval stellig niet worden voldaan. Voorts kan worden opgemerkt, dat voor de school in Goutum begin vorig jaar oen nieuw, viorklassig gebouw in gebruik is genomen en dat het aantal leerlingen momenteel reeds 95 bedraagt, terwijl verwacht mag worden, dat dit aantal in do loop van 1976 zal stijgen tot boven de 100 leerlingen. Aan het vorenstaande voegen wij nog toe, dat wij aan oen school als samenbindend element in de. plaatselijke gemeenschap grote betekenis hechten. Opheffing kan, vooral in de kleinere dorpen, tot aantasting van do dorps gemeenschap leiden en moet ook uit dien hoofde ongewenst worden geacht. Op grond van hetgeen hiervoor is opgemerkt, en met name vrat betreft de naleving van artikel 19 van de wet, zijn wij van mening, dat niet tot opheffing van een of meer van de drie dorpsscholen (over Hompens hebt U een beslissing genomen in de vergadering van 17 november 1975) moot vrorden overgegaan.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Bijlagen) | 1976 | | pagina 133