9. de heer P. Poelsma, Dokkumertrekweg 23 te Leeuwarden? ■10. Gëbr. "Pol B.V. Dokkumertrekweg 25 te Leeuwarden? 11. b.v. Houthandel van Driesum, Dokkumertrekweg 5 te Leeuwarden; 12. h.v. C.H. van Duijsen, Dokkumertrekweg 1 te Leeuwarden? 13» Wijkcomi'té Camstraburen te Leeuwarden? 14- R.S. Timmermans en Zoon b.v. te Leeuwarden. De bezwaarschriften genoemd onder 9 t/m 15 zijn op 23 januari j.l. ont vangen, derhalve na de wettelijke termijn van indiening van bezwaren. Uit de poststempels blijkt, dat deze bezwaarschriften wel binnen de gestelde termijn zijn verzonden, n.l. op 21 januari 1976. Uit vaste Kroon-jurisprudentie blijkt, dat in een dergelijk geval rekening wordt -gehouden met dedatum van verzending van het bezwaarschrift (de zgn. ver- zendtheorie) Het bezwaarschrift van de heer Miedema is gericht aan Burgemeester en Wethouders van Leeuwarden. Volgens vaste jurisprudentie moet dit echter worden beschouwd als te zijn gericht aan de raad. Naar onze mening kunnen de reclamanten genoemd onder 1 t/m 13 dan ook in' hun bezwaren worden ontvangen. Het bezwaarschrift van R.S. Timmermans en Zoon b.v. te Leeuwarden is ■Op 23 januari j.l. ontvangen en is gericht aan Burgemeester en. Wethouders van Leeuwarden. Zoals wij hierboven reeds hebben opgemerkt behoeft deze onjuiste adressering er niet toe te leiden, dat het bezwaarschrift op grond daarvan niet in behandeling kan worden genomen. Een ander punt is evenwel het tijdstip, waarop het bezwaarschrift is ingediend. In.tegen stelling tot de bezwaarschriften, genoemd onder 9 t/m 1.3 is dit bezwaar schrift op 23 januari 1976 ten stadhui'zé bezorgd en mitsdien eveneens op deze dag verzonden. In verband hiermede is dit bezwaarschrift na'de wettelijke termijn ingediend en dient reclamant in zijn bezwaren niet- ontvankelijk te worden verklaard. Niettemin menen wij op de materiële inhoud van het bezwaarschrift te moéten ingaan-. Wij komen hier nader in ons raadsvoorstel op terug. Een overzicht van de indieners van de bezwaarschriften is op een voor U bij de stukken gelegde tekening aangegeven. Terreinbehoefte hoger onderwijs/niet-handhaven bedrijven. Verschillende reclamanten hebben o.m. bezwaar gemaakt tegen het ontwerp- "bëstemmingsplan omdat er huns inziens geen noodzaak of wenselijkheid is om hun bedrijven "weg te bestemmen". Naar hun mening dienen deze bestaande bedrijven juist te worden gehandhaafd. Het betrekking tot deze bezwaren merken wij in het algemeen het volgende op. Uit de mededeling van de wethouder voor ruimtelijke ordening, dat voor lopig 32" ba bebouwd moet worden mag niet de conclusie worden getrokken, dat binnen de komende 10 jaren geen verdere uitbreidingen van het hoger onder wijs zullen plaatsvinden. Verder verwacht do directeur van do Agogische Akademie, dat deze instelling in de komende jaren voldoende ruimte zal hebben in het plan Camstraburen-Noord. Dit neemt niet weg,- dat de andere participerende instellingen in de toekomst zeker uitbreidingsmogelijkhedon moeten hebben. Wanneer in het Besturenoverleg is gesteld, dat tot 1985 slechts ha terrein benodigd zal zijn, dan dient men wel te bedenken, dat deze stelling misschien opgaat voor de instellingen van hoger onder wijs, waarmee nu wordt -gestart. Er dient evenwel ernstig rekening mee te worden gehouden, dat in de toekomst ook andere onderdelen van het hoger beroepsonderwijs zich in samenhang met een universitaire instelling hier zullen gaan vestigen. De ervaring elders en ook de ervaring hier met de onderhavige onderwijsinstellingen heeft geleerd, dat de behoefte, die aan terrien ontstaat meestal groter blijkt te zijn dan aanvankelijk is voorzien. In de plannen Camstraburen-Noord en Camstraburen-Zuid kan de behoefte aan terrein voor hoger onderwijsinstellingen voor 10 a 12 ha worden gerealiseerd. Daarna zal in Leeuwarden naar andere mogelijkheden moeten worden gezocht. Do gemeente Leeuwarden'kan zich echter niet permitteren om - tegen de ervaringen van andere uniyersibeltssteden in - uit te gaan,van een minder snelle groei. Daar komt nog bij, dat de ontwikkeling van de.hoger onderwijsinstcllingen naqnverwachting voorspoediger zal verlopen, indien de gemeente voldoende bouwterrein zonder best'émmingsplanproblemen ter beschikking kan stellen. In de bezwaarschriften wordt naar voren gebracht, dat wanneer het hoger onderwij,p in de toekomst, oen. sterke groei vertoont, qr te zijner tijd toch een •splitsing z'al~ ftoéttMTwórden gemaakt en--nieuwe-vestigingen elders een plaats moeten vinden in Leeuwarden,Gepleit wordt dan ook die splitsing in een eerder stadium te maken en niet het gehele plangebied, zoals thans wordt voorgesteld, te benutten'voor onderwijsdoeleinden. Hierdoor kunnen de bedrijven worden gehandhaafd.- Hieromtrent merken wij op, dat het gevolg hiervan' uiteraard is, dat in het plangebied een kleinere universitaire vestiging ontstaat. Deze consequentie is ons inziens niet acceptabel. Voor een:'goede univer sitaire vestiging is het van belang, dat er een centraal punt van een behoorlijke omvang in de directe nabijheid van de binnenstad ontstaat. Eerst na het ontstaan van een dergelijk zwaartepunt valt te denken aan uitbreidingen, die aan de periferie van de stad zijn gelegen. Realisering van de plannen Camstraburen-Noord en-Zuid is in het belang van de vestiging van instellingen voor hoger onderwijs. Hoewel' zeer zeker de belangen van de hier gevestigde bedrijven niet uit hét -oog (mogen) worden verloren, valt er niet aan te ontkomen, dat het algemeen belang zwaarder moet wegen dan het belang "van deze, bedrijven. Integreren van de betrokken bedrijven is niet mogelijk, zodat deze dan ook niet kunnen wofrden gehandhaafd. Zodra mogelijk zullen de betrokken eigendommen door middel, van aankoop c.q. onteigening moeten worden verworven. De- bezwaren tegen het "wegbestemmen" van de bedrijven dienen naar onze mening dan ook ongegrond te worden verklaard. Beperkingen gebruik grond en opstallen. Meerdere reclamanten hebben bezwaren ingediend tegen de redactie van de zgn. overgangsbepalingen van de voorschriften, in casu tegen artikel 22, de leden 2, 3 en 5- Omtrent deze bezwaren merken wij het volgende op. Het tweede lid van genoemd artikel bepaalt, .dat gronden en opstallen, die bij het ter inzage leggen van dit ontwerp-bestemmingsplan In gebruik waren, anders dan overeenkomstig het plan, alszodanig in gebruik mogen blijven. Dit is evenwel niet juist. Eerst vanaf het van kracht worden van het bestemmingsplan kan -het gebruik van gronden en opstallen worden geregeld. i-De onderstreepte woorden dienen danook te 'worden vervangen door: "van kracht worden van. dit bestemmingsplan". Het derde lid van dit artikel bepaalt, dat het verboden is het bestaande afwijkende gebruik te wijzigen, tenzij deze wijziging het gebruik in over eenstemming brengt met het bestemmingsplan. Inderdaad, zal de ze' 'bepaling bij een normale bedrijfsvoering een te vergaan de beperking betekenen. Zelfs het onderling verwisselen van hot gebruik van de opstallen zou" reeds verboden zijn. Wij' achten het daarom redelijk deze bepaling in die zin te wijzigen, dat het verboden is' het bestaande afwijkende gebruik zodanig te wijzigen, dat de afwijking ook naar de aard wordt vergroot. Ingevolge lid 4 van genoemd artikel moet vrijstelling -worden verleend van dit verbod indien strikte toepassing van die bepaling leidt tot een beperking van het meest doelmatig gebruik, die niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Bijlagen) | 1976 | | pagina 295