- 2 -
De weigeringsgronden voor een splitsingsvergunning zijn vermeld in het
derde lid van artikel 56a van de Woningwet.
In verband hiermede wordt nog het volgende opgemerkt. Het is uiteraard
mogelijk dat een gebouw waarvoor een splitsingsvergunning wordt aange
vraagd, een niet tot bewoning bestemd gedeelte omvat. Het spreekt van
zelf dat een eventuele aanschrijving met betrekking tot dat gedeelte
nimmer gebaseerd kan zijn op art. 25, lid 1 van de Woningwet, doch geba
seerd moet zijn op lid 3 van dat artikel. De noodzaak tot zulke aanschrij
vingen zal zich slechts zelden voordoen.
Een bijzonder geval doet zich echter voor wanneer bij de aanvraag om
splitsingsvergunning tevens wordt aangegeven dat het de bedoeling is om
na de splitsing het niet tot bewoning bestemde gedeelte in gebruik te
nemen als tot bewoning bestemd gebouw.
Deze verandering van bestemming zal vrijwel altijd de noodzaak tot ver
bouwing van het niet tot bewoning bestemde gedeelte met zich meebrengen.
In dat geval moet overwogen worden dat voor die verbouwing een bouwver
gunning nodig is; de aanvraag om splitsingsvergunning kan slechts betrek
king hebben op de bestaande toestand, afgezien van eventueel toekomstige
verbouwingen. Het is nimmer de bedoeling geweest dat de splitsingsvergun—
ning op enigerlei wijze in de plaats gesteld zou kunnen worden van een
bouwvergunning. Yoor de in dit geval nodige verbouwing zal dus geen aan
schrijving moeten uitgaan, maar zal een afzonderlijke bouwvergunning moe
ten worden aangevraagd. De aldus ontstane woningen zullen derhalve getoetst
moeten worden aan de bepalingen van hoofdstuk 3 van de bouwverordening.
Voldoet de te bouwen woning niet aan die bepalingen, dan zal de bouwver
gunning (en dus de splitsingsvergunning) moeten worden geweigerd; het
moet in strijd worden geacht met de bedoelingen van de wetgever dat het
aantal woningen dat niet aan de eisen van de Bouwverordening voldoet, on
nodig wordt vergroot. (Toepassing van artikel 267 van de Bouwverordening
komt in zulke gevallen dan ook niet aan de orde; bij de verandering van
bestemming is geen sprake van verbetering van een bestaande toestand).
Tot dezelfde conclusie leidt de overweging dat op grond van art. 55 van
de Woningwet voor het in gebruik geven of nemen van een gebouw of een ge
deelte van een gebouw dat laatstelijk niet of wederrechtelijk als woonver
blijf werd gebezigd, een woonvergunning nodig is. Deze woonvergunning mag
alleen en moet worden geweigerd indien het gebruik in strijd zou zijn met
de voor het in gebruik geven of nemen van een gebouw of een gedeelte van
een gebouw als hiervoor bedoeld, in de Bouwverordening vervatte voorschrif
ten. De Bouwverordening bepaalt dienaangaande in de artikelen 345 t/m
348 - voor zover hier van belang - dat het gebouw of het gedeelte van het
gebouw niet in gebruik mag worden gegeven of genomen indien het gebouw,
voor zover het een woning betreft, in strijd is met de voorschriften voor
woningen van hoofdstuk 3 van de Bouwverordening, dat wil zeggen de voor
schriften voor te bouwen woningen.
Artikel X.
Het komt voor, dat iemand in een gebied waar geen bestemmingsplan geldt,
een rij huizen opkoopt, deze afbreekt en er een groot pand met brede ge
vel voor in de plaats zet.
Het kan in dergelijke gevallen uit een oogpunt van welstand van belang
zijn te beschikken over een zogenaamde parcelleringsbepaling waarin het
wordt mogelijk gemaakt de nadere eis te stellen dat gevels geen grotere
breedte mogen hebben dan die van gevels welke zich eerder ter plaatse
bevonden of althans niet breder mogen zijn dan in de schaal van de omge
ving passend is.
Artikel XI.
In dit artikel is thans ook ten behoeve van invaliden de bereikbaarheid
van gebouwen vanaf de openbare weg geregeld.
- 3 -
Voor tot bewoning bestemde gebouwen is de eis beperkt tot gebouwen die
krachtens artikel 101 van liften moeten zijn voorzien. Het stellen van
die eis ten aanzien van gebouwen die niet van een lift behoeven te zijn
voorzien is niet zinvol omdat op geen enkele wijze kan worden gewaar
borgd dat de afzonderlijke woningen of wooneenheden binnen dat gebouw
voor rolstoelgebruikers bereikbaar zijn. Evenmin is een regeling getrof
fen met betrekking tot de bereikbaarheid van eengezinshuizen, omdat dit
sterk ingrijpt in de privésfeer van de bewoners. Bovendien kan degene
die een rolstoelgebruiker ontvangt op betrekkelijke eenvoudige wijze de
bereikbaarheid verzekeren, al dan niet gecombineerd met het verlenen van
persoonlijke hulp.
Artikel XII.
De redactionele verbetering van lid 1 wordt voorgesteld nu dit artikel
om andere redenen toch reeds gewijzigd moet worden.
Ih lid 2 is het begrip "wooneenheid" in de bepaling verwerkt in verband
met het voorstel om artikel 1, lid 3» "te laten vervallen. Tevens is de
redactie enigszins bijgeschaafd.
De wijziging van de toelichting is noodzakelijk omdat deze verouderd is
en, naast hetgeen is vermeld in de "Richtlijnen brandbeveiliging van ge
bouwen" slechts verwarring wekt.
Artikel XII.
De bestaande wenk voor de toepassing bij artikel 77» lid 3> geeft aan
dat krachtens dat lid vrijstelling zou kunnen worden verleend van het
hebben van een balkon. Een dergelijke vrijstellingsmogelijkheid behoort
echter te zijn opgenomen in artikel 62, omdat de eis dat een woning moet
zijn voorzien van een balkon in lid 1 onder f van dat artikel is opge
nomen.
Het bestaande artikel 62 bevat een dergelijke vri jstellingsbepa.ling ech
ter niet.
Artikel XIV.
In dit artikel is de bereikbaarheid van ruimten van voor publiek bestemde
gebouwen geregeld, waarbij bepaald is dat, behoudens vrijstelling, voor
publiek bestemde ruimten voor rolstoelgebruikers bereikbaar moeten zijn.
Deze bereikbaarheid kan geacht worden voldoende te zijn verzekerd wanneer:
a. de bouwlaag waarin zich een dergelijke ruimte bevindt, met een rolstoel
bereikbaar is; dit dient mogelijk te zijn met een lift (eisen met be
trekking tot deze lift worden gesteld in het nieuwe artikel 101a) wan
neer de vloer van de ruimte meer dan 2,50 m boven peil ligt of met
een hellingbaan (eisen met betrekking tot hellingbanen kunnen worden
gesteld krachtens artikel 99 waarin aan B. en bevoegdheid is ver
leend tot het stellen van nadere regelen met betrekking tot hellingba
nen die door rolstoelgebruikers moeten worden gebruikt);
b. de gangen en portalen van voldoende afmetingen zijn; eisen aan deze
ruimten worden gesteld in het nieuwe artikel 87a;
c. de kozijnen die toegang geven tot voor publiek bestemde ruimten, vol
doende doorgang verschaffen; hierin voorziet artikel 86, lid 7> waar
in een vrije doorgangsmaat van 0,80 m wordt geëist;
d. geen plotselinge hoogteverschillen zijn aangebracht; hierin voorziet
artikel 100, lid 2.
Omtrent de bereikbaarheid voor invaliden van ruimten binnen een woning
zijn geen eisen gesteld, omdat dat te zeer zou ingrijpen in de mogelijke
woningindeling.