Artikel 19. Dit artikel is nieuw. Met ingang van 1 september 1972 gelden deze regels van dwingend recht. Met het bepaalde in het laatste lid is beoogd mogelijke benadeling van de huurder wegens zijn onbekendheid met de wet te voorkomen. De rechten van de huurder die niet met de opzegging akkoord wenst te gaan, komen er op neer dat hij zich binnen zes weken na de opzegging tot de kantonrechter kan wenden met het verzoek de overeenkomst te verlengen. Is een verzoek tot verlenging ingediend, dan blijft de overeenkomst in ieder geval van kracht totdat op het verzoek onherroepe lijk is beslist. Artikel 20. Dit artikel heeft een enigszins andere inhoud dan het vergelijkbare artikel 14. Van saneringspanden kan in de meeste gevallen niet gezegd worden, dat ze door de huurder in goede staat worden aanvaard. Daarom is gekozen voor een neutralere redactie. Artikel 21. De genoemde verplichtingen van de verhuurder komen grotendeels overeen met die welke in artikel 15 zijn vermeld. Van dit laatste artikel wordt afgeweken voor zover de verplichtingen van de verhuurder betrekking hebben op de staat van het gehuurde, verborgen gebreken, onderhoud e.d. Panden welke voor afbraak zijn bestemd en waarmee dan ook in de huur prijs is rekening gehouden, dienen naar onze mening derhalve onder andere condities te worden verhuurd. Artikel 22. De hoofdzaak van dit artikel komt overeen met het gestelde in artikel 16 zij het in duidelijk beknopter vorm. Artikel 25. Dit artikel komt overeen met artikel 17. Artikel 24. Het eerste lid van dit artikel bouwt voort op hetgeen artikel 21 reeds doet vermoeden, namelijk dat het volledige onderhoud en de noodzakelijke reparaties voor rekening van de huurder dienen te geschieden. Het tweede lid is een nadere uitwerking van hetgeen in artikel 18 het vijfde lid is gesteld. De behoefte doet zich gevoelen om dit uitdrukkelijk te formulieren. Artikel 25. De tekst van dit artikel wijkt nauwelijks af van die welke gebruikt is in artikel 19» zij het dat hier uitdrukkelijk verwezen wordt naar de noodzaak van afbraak. De rechter heeft reeds uitgemaakt, dat de artikelen l623b-l623g van het Burgerlijk Wetboek, welke o.a. betrekking hebben op de opzegtermijn welke in acht moet worden genomen, niet van toepassing zijn op panden welke voor afbraak zijn bestemd. Derhalve komt in het vierde lid een andere termijn voor dan in artikel 19» Artikel 26. Dit artikel komt overeen met artikel 20. Deze redactie heeft de voorkeur boven die van artikel 14» aangezien het nogal eens voorkomt dat bedrijfs panden worden verhuurd die voor afbraak zijn bestemd. Artikel 27» Dit artikel wijkt op één punt af van het overeenkomstige artikel 15. De verplichting tot het -verrichten van noodzakelijk geworden onderhouds werkzaamheden is niet in artikel 27 opgenomen, maar in artikel 30» Daar staat dat deze werkzaamheden voor rekening van de huurder komen. Mocht blijken dat het gewenst is, dit als verplichting voor de verhuurder op te nemen, dan kan in de huurovereenkomst hiervan worden afgeweken. Artikel 28. De periode van twee jaar in het tweade lid is gekozen, omdat in veel ge vallen een jaarlijkse herziening niet noodzakelijk is, gezien de verhouding tussen de huurprijs en de staat van het gehuurde. Overigens is het uiter aard mogelijk om ook bij een herziening te besluiten, dat de huurprijs ongewijzigd blijft. Artikel 29. De leden één, twee en vier staan nu reeds in artikel 17 van de bestaande verordening. Het derde lid is van belang voor de gemeente omdat nu nagegaan kan worden of de huurder niet in strijd met de door hem aangegane verplichtingen, allerlei bepalingen opneemt in met derden aan te gane onder- of wederverhuurovereenkomsten. De huurder kan immers niet meer rechten overdragen dan hij zelf heeft. Daarom dient de gemeente na te gaan of de contractperiode, welke huurder en derde(n) van plan zijn in hun contract op te nemen, wel past binnen de overeenkomst tussen gemeente en huurder. Artikel 30. Op het eerste lid is al ingegaan bij artikel 27. Ten aanzien van de leden twee en drie kan worden opgemerkt, dat het nu reeds gebruik is deze verplichtingen in de huurcontracten op te nemen. Artikel 31. Omtrent de verhuurperiode welke wettelijk is toegestaan, kan het volgende worden opgemerkt. In het Burgerlijk Wetboek, waar deze materie geregeld wordt, is de verhuur van bedrijfsruimte voor een periode, welke in elk geval korter is dan twee jaar, zonder enige inmenging van de rechter vrij overeen te komen. Duurt de verhuur contractueel en/of feitelijk langer dan twee jaar, dan loopt deze door totdat vijf jaren zijn verstreken. Opzet van de wettelijke bepalingen is geweest, om met name het midden- en kleinbedrijf een zekere bescherming te geven, bijvoorbeeld door dwingende regels op te nemen omtrent de huurtermijn, de opzegging van de huur en de betaling van schadeloosstelling bij tussentijdse beëindiging van de huur. In de gedachtengang van de wetgever is de reden hiervoor, dat door het huren van bedrijfsruimte een zekere plaatsgebondenheid gaat optreden, waarbij voor de huurder, vooral t.a.v. de huurtermijn, een aantal faktoren een rol spelen, zoals: 1de noodzaak om investeringen in een redelijke tijd te kunnen afschrijven; 2. het voorkomen van verplaatsings- en herinrichtingskosten; 3. het voorkomen van verlies aan goodwill; 4. onzekerheid van het vinden van een gelijkwaardige vestigingsplaats

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Bijlagen) | 1977 | | pagina 310