No. 5952.
DE RAAD DER GEMEENTE LEEUWARDEN;
gelezen het voorstel van Burgemeester en Wethouders
van 14 april 1977 (bijlage no. 171
BESLUIT
I. het beheer en de exploitatie van de voormalige synagoge op te dragen
aan de Stichting tot beheer en exploitatie van de Théskinkerij
PrinsettLn en het complex Zalen Schaaf, onder voorwaarde, dat het
gebruikt zal worden voor waardige algemene, culturele of wetenschappe
lijke doeleinden;
II. voor de inrichting en inventaris van het onder I genoemde pand een krediet
beschikbaar te stellen van 168.580,
Aldus vastgesteld in de openbare vergadering
van
Voorzitter.
Secretaris.
Geldelijke voorzieningen raads- en commissieleden.
Bijlage no. 172. Leeuwarden, 14 april 1977.
Aan de gemeenteraad.
Bij de Wet van 6 mei 1976, Stb. 312, is een nieuwe titel II B ingevoegd
in de Gemeentewet, houdende bepalingen inzake de geldelijke voorzieningen
ten behoeve van leden van de gemeenteraad en van de commissies.
De bij deze wet behorende algemene maatregel van bestuur is vastgesteld bij
Koninklijk Besluit van 23 november 1976, Stb. 621. De wet en de algemene
maatregel van bestuur zijn in werking getreden op 1 december 1976 en werken
terug tot 1 januari 1975- Met terugwerkende kracht tot 1 januari 1975 ver
vallen de artikelen 60 en 64f van de gemeentewet (de "oude" presentiegeld
bepalingen) en de op grond van die artikelen vastgestelde regelingen zoals de
presentiegeldverordening van deze gemeente. Hierop bestaat één uitzondering
nl. voor zover de oude bepalingen van toepassing zijn op de wethouders.
In dat geval vervallen de oude regelingen per 1 december 1976, zijnde
de datum waarop de wedden van de wethouders in verband met de nieuwe regeling
zijn aangepast.
De nieuwe wettelijke bepalingen gelden voor de raadsleden, niet zijnde lid
van het College van Burgemeester en Wethouders, en voor de leden van de
commissies, niet zijnde raadsleden.
Bepalingen ten aanzien van de raadsleden.
De nieuwe regeling gaat uit van een vaste vergoeding per jaar per raadslid
voor het werk dat deze als lid van de raad en van een of meer commissies
doet. Het maximum van de toe te kennen vergoeding is afhankelijk van de
grootte van de gemeente en wordt jaarlijks door de Minister van Binnenlandse
Zaken vastgesteld.
De raad heeft de bevoegdheid van het maximum naar beneden af te wijken tot
ten hoogste 20%. Voorts kan de raad bepalen, dat een gedeelte van de ver
goeding, tot maximaal 20% in de vorm van presentiegeld wordt uitgekeerd.
In de regeling is verder voorzien in een onkostenvergoeding per raadslid
waarvan het maximum eveneens telken jare door de Minister wordt vastgesteld.
Ook hierbij heeft de raad de bevoegdheid ten hoogste 20% naar beneden af
te wijken.
Gelet op de resultaten van het overleg van de Voorzitter van de Raad met
het College van Senioren wordt voorgesteld bij de vaststelling van de voor
deze gemeente geldende regeling van de volgende uitgangspunten uit te gaan:
a. uitgegaan wordt van de door de Minister van Binnenlandse Zaken vastge
stelde maximum vergoeding, vermeld in tabel I, behorende bij het K.B.
van 23 november 1976, Stb. 621;
b. van dit maximum bedrag wordt 80%, naar boven afgerond op 250,bij
wijze van vaste vergoeding uitgekeerd, uit te betalen in vier termijnen
aan het einde van ieder kwartaal;