Hoofdstuk: 4« Directie en Personeel. Artikel 14. Aan het hoofd van het instituut staat een directeur. Hij wordt bijgestaan en bij afwezigheid vervangen door een adjunct-directeur of stafdocent, die alszodanig door Burgemeester en Wethouders is aangewezen. Artikel 15. 1De Raad benoemt en ontslaat de directeur en de adjunct-directeur. 2. De benoeming van de directeur en de adjunct-directeur geschiedt uit een door Burgemeester en Wethouders opgemaakte aanbeveling van zo mogelijk twee personen. Overleg over deze benoeming vindt plaats met de inspecteur. 3. Ontslag van de directeur en de adjunct-directeur geschiedt niet dan nadat de commissie van advies en bijstand is gehoord. Artikel 16. De directeur: 1. a. is belast met de dagelijkse leiding van het instituut, met de regeling van het onderwijs en met de zorg voor al hetgeen de goede gang van zaken op het instituut betreft. Het geven van wekelijkse lessen wordt in een afzonderlijke verordening tot regeling van de rechtspositie van onderwijzend personeel van het Gemeentelijk Muziekinstituut geregeld, b. adviseert Burgemeester en Wethouders en de Commissie van advies en bijstand en brengt hun verslag uit, zo dikwijls zij dit noodzakelijk achten, over alle zaken het instituut rakende. 2. De adjunct-directeur of diegene, die door Burgemeester en Wethouders als vervanger van de directeur is aangewezen, is mede belast met de zorg voor de gang van zaken op het instituut, alsmede met het geven van een in de afzonderlijke verordening tot regeling van de rechtspositie van onderwijzend personeel van het Gemeentelijk Muziekinstituut te bepalen aantal wekelijkse lessen. Artikel 17. 1Burgemeester en Wethouders benoemen en ontslaan de docenten. 2. De benoeming geschiedt aan de hand van een aanbeveling opgemaakt door de directeur, de commissie van advies en bijstand gehoord en na overleg met de inspecteur. 3. Ontslag van de docenten, anders dan overeenkomstig eigen verzoek, geschiedt niet dan nadat de commissie van advies en bijstand is gehoord. Artikel 18. Voor het verrichten van andere taken dan het geven van onderwijs, kan, naast de in dit hoofdstuk genoemde functionarissen, personeel ten behoeve van het instituut in dienst worden genomen. Artikel 19. Omtrent de onderwerpen, genoemd in het eerste lid van artikel 125 van de ambtenarenwet 1929, worden bij afzonderlijke verordening voorschriften vastgesteld. - 5 - Hoofdstuk 5. Leerlingen. Artikel 20. 1Aanmelding. a. De toelating van leerlingen tot het instituut heeft als regel plaats bij de aanvang van een cursusjaar. b. Voor inschrijving van een leerling is een inschrijfgeld verschuldigd van 25,direct bij de aangifte te voldoen. Het betaalde inschrijf geld wordt in mindering gebracht op het verschuldigde lesgeld. c. Aangifte en toelating van leerlingen in de loop van een cursusjaar is mogelijk, voor z- ver daarvoor binnen het lesurenschema ruimte is. d. De directeur beslist, met inachtneming van hetgeen gesteld is onder a, b en c en met inachtneming van door Burgemeester en Wethouders ver strakte richtlijnen omtrent de toelating van leerlingen. e. De directeur kan ten aanzien van een leerling, die wordt aangemeld voor het instrumentale of vocale muziekonderwijs en die de leeftijd van tien jaar nog niet heeft bereikt, het bezit eisen van een getuig schrift, als bedoeld in artikel 5« 2. Leerlingen, die reeds lessen aan het Muziekinstituut volgen,blijven ingeschreven staan. 3. Afmelding. Indien de leerling het volgende cursusjaar geen muziekles meer wenst te volgen dient deze vóór het begin van het nieuwe cursusjaar schrifte lijk hiervan kennis te geven. De directeur dient de leerling tijdig hierop te wijzen. Artikel 21 Bij kennelijk gemis aan voldoende ijver en/of aanleg van een leerling kunnen Burgemeester en Wethouders, op voorstel van de directeur, de commissie van advies en bijstand gehoord, te allen tijde beslissen, dat het onderwijs aan de leerling niet zal worden voortgezet. Artikel 22. 1. Leerlingen, die door wangedrag de goede gang van het onderwijs verstoren, kunnen na waarschuwing voor ten hoogste twee weken door de directeur van het instituut worden verwijderd. De directeur meldt een geval van verwijdering van een leerling aan Burgemeester en Wethouders. 2. Tot verwijdering voorlangere tijd besluiten Burgemeester en Wethouders, de commissie van advies en bijstand gehoord. 3* directeur deelt elk geval van verwijdering van een minderjarige leer ling zo spoedig mogelijk schriftelijk mede aan degene, die verplicht is tot betaling van het lesgeld. In geval van meerderjarigheid van de leerling wordt deze kennisgeving aan hemzelf toegezonden.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Bijlagen) | 1977 | | pagina 10