r L
- 2 -
Ten tweede brengt het experimentele karakter van de vestiging en de com
binatie van twee wettelijk verschillende onderwijsvormen bepaalde moeilijk
heden mee. Men denke b.v. aan de onmogelijkheid om student-assistenten
aan te stellen in het h.b.o., terwijl toch in het kader van de nagestreefde
integratie aanstelling van student-assistenten mogelijk zou moeten kunnen
zijn.
ad 2e. de bevordering van de wetenschapsbeoefening.
Bij nieuw beginnend universitair onderwijs is het van het grootste belang,
dat zo spoedig mogelijk ruime aandacht wordt besteed aan het ontwikkelen
van de theoretische en methodische grondslagen van het wetenschapsterrein,
waarop de instelling zich gaat bewegen en aan de opbouw van de onderzoeks-
functie
Hiertoe zal extra mankracht beschikbaar moeten worden gesteld.
In het geval van het SHF worden daarvoor door het departement geen extra
formatieplaatsen ter beschikking gesteld. De nodige personeelsvoorziening
zal uit andere bronnen moeten worden gefinancierd.
Voor onderzoek is het wellicht via geldstromen,welke buiten de normale
onderwijsbegroting beschikbaar worden gesteld, mogelijk geleidelijk
een researchstaf en -accommodatie op te bouwen. Voor de theoretische
en methodische fundering van het onderwijs is het niet uitgesloten, dat
vakdepartementen, w.o. met name C.R.M., bereid zijn projectgewijze te
subsidiëren.
Voor nog te ontwikkelen andere vormen van universitair onderwijs en voor de
lerarenopleiding wordt voorshands aangenomen, dat daarvoor hetzelfde geldt
als voor het SHF.
In elk geval is nodig, dat een of meer leden van de wetenschappelijke staf
met de taak worden belast een en ander voor te bereiden, waaronder begrepen
het leggen van de nodige contacten ter verwerving van gelden en opdrachten,
ad 5ede ontwikkeling van nieuwe initiatieven op het gebied van
het hoger en in het bijzonder wetenschappelijk onderwijs.
Het gaat hier om voorbereidende voorzieningen en het beschikbaar stellen
van onderwijskundige en organisatorische mankracht (ontwikkelen van
programma's en begeleiding van samenwerkings- en integratieprocessen).
Op dit terrein beweegt zich de Commissie Wetenschappelijk Onderwijs in
Friesland, die door middel van een permanent vrijgestelde kracht en ad hoc-
gefinancierde opdrachten het tot stand komen van initiatieven ondersteunt
en bepleit.
Deze activiteiten spelen zich voornamelijk af op het bestuurlijke vlak,
zowel op het niveau van het bevoegde gezag van de instellingen, als op
dat van de verschillende overheden.
Voor het uitwerken van dergelijke initiatieven in de onderwijskundige sfeer
(b.v. het ontwerpen van onderwijsdoelen en het opstellen van onderwijs
programma's) is echter de medewerking van de betrokken onderwijsinstellin
gen nodig.
Deze dienen daartoe over formatieruimte te beschikken. Daarvoor zijn de
gewone middelen ontoereikend en is het verwerven van extra middelen zeker
in de eerste fasen bijna niet mogelijk. Het fonds zou deze middelen kunnen
verschaffen. Als voorbeelden van concrete projecten, waarop dit van toe
passing zou kunnen zijn, kunnen worden genoemd: het tot stand brengen
van een hoger onderwijsproject in de economische en juridische faculteiten
en de verdere ontwikkeling van de lerarenopleidingen, alsmede de ontwikke
ling van de relaties tussen de verschillende onderdelen van het hoger
onderwijs in Leeuwarden onderling.
- 3 -
Deze doelstellingen zijn niet beperkt tot het terrein van het sociaal
hoger onderwijs, al zal aanvankelijk het sub 1e en 2e genoemde zich
vooral toespitsen op het SHF. Het sub 3e genoemde is juist met name be
doeld voor de verdere ontwikkeling van ander hoger onderwijs, b.v. econo
misch- juridisch en technisch-natuurwetenschappelijk. Voorts zal het tot
stand brengen van de "Universitaire Vestiging Leeuwarden" waarin o.m.
ook de" Lerarenopleiding "Ubbo Emmius" participeert, eveneens de nodige
extra middelen vragen.
Van deze doelstellingen uitgaande heeft eerder genoemde werkgroep het
initiatief genomen te komen tot de oprichting van een "Stichting Fonds
Universitaire Vestiging Friesland".
Teneinde van de aanvang af verzekerd te zijn van een zo breed mogelijk
draagvlak, heeft de werkgroep zich het tot stand komen hiervan zo voor
gesteld, dat de heren J.S. Brandsma, burgemeester van Leeuwarden,
mr. T.J. Kingma, griffier der staten van Friesland en prof.dr. J.T.
Snijders, dekaan van de Subfakulteit Sociale Wetenschappen Leeuwarden i.o.
in persoon de stichting oprichten en een aantal representatieve instellin
gen en instanties daarvan het bestuur vormen.
Dit bestuur zal als volgt worden samengesteld:
a. de onderwijsinstellingen, betrokken bij het hoger onderwijs nieuwe
stijl in Friesland: het SHF, Ubbo Emmius en de Rijksuniversiteit
te Groningen (later uit te breiden naar gelang van het tot stand
brengen van andere vormen);
b. de regionale en lokale overheden: het provinciaal bestuur van Friesland,
het gemeentebestuur van Leeuwarden en de gemeentebesturen van de
overige gemeenten in Friesland, te vertegenwoordigen door de afdeling
Friesland van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten;
c. de provinciale samenleving, vertegenwoordigd in en door de Kamer van
Koophandel, de Fryske Kultuerried en het Provinciaal Opbouworgaan;
d. instanties, betrokken bij de bevordering van hoger onderwijs en weten
schapsbeoefening in Friesland: de Fryske Akademy, terwijl de Commissie
Wetenschappelijk Onderwijs in Friesland zal worden uitgenodigd een
adviserend lid aan te wijzen.
Ingevolge de concept-statuten kan het bestuur eventueel uitgebreid worden
met personen van wie een bijzondere inbreng kan worden verwacht.
Als bestuur van de gemeente waar de universitaire vestiging haar onder
komen heeft gevonden en zich naar mag worden verwacht verder zal ont
wikkelen, draagt deze gemeente te dezer zake een bijzondere verantwoorde
lijkheid.
Wij achten het daarom van belang, dat ten behoeve van de vorming van dit
fonds door onze gemeente een belangrijke bijdrage wordt geleverd.
In oktober 1959 hebt U een principebesluit genomen om een bedrag van
250.000,ter beschikking te stellen voor een fonds dat een eerste
financiële grondslag diende te leggen voor de verwezenlijking van een
universitaire vestiging in Friesland.
De huidige situatie valt echter niet geheel meer te vergelijken met die
in 1959.
Uit gevoerd overleg over deze zaak met Gedeputeerde Staten van Friesland
is gebleken, dat deze bereid zijn Provinciale Staten voor te stellen een
omvangrijke bijdrage ad 1.000.000,in het fonds te storten.
Gezien de grote belangen, welke de gemeente Leeuwarden heeft bij de uni
versitaire vestiging zijn wij van oordeel, dat ook de gemeente een
belangrijke bijdrage aan het fonds dient te leveren. Wij denken daarbij
aan een bedrag van 500.000,