3 - 1
Par. 3- Beleid:, actor Ruimtelijke Ordening, :e Werken, Verkeer
en Vervoer.
A. Ruimtelijke Ordening.
1Algemeen.
C 61. Heeft de behandeling van de
Verstedelijkingsnota al plaats
gevonden in de vaste kamer
commissie en in de Tweede Ka
mer?
Zo ja, wat is dan de uitkomst
hiervan voor Leeuwarden?
61De behandeling van deze nota in de
vaste kamercommissie van Volkshuis
vesting en Ruimtelijke Ordening
zou oorspronkelijk op 18 april j.l.
plaats vinden.
Door de kabinetscrisis zijn zowel
deze behandeling als die in de ple
naire vergadering van de Tweede
Kamer uitgesteld.
A 62. Met name bij de onderhandelin- 62
gen met betrekking tot het be
nodigde lokatiesubsidie voor
het realiseren van Cammingha-
buren is gebleken dat de reke
naars op het ministerie zich
tot in detail met de inhoud van
het plan bemoeien en daarbij
onvermijdelijk tornen aan de
beleidsuitgangspunten die de
gemeenteraad op grond van haar
eigen (politieke) verantwoor
delijkheid heeft gemeend te
moeten hanteren m.b.t., in dit
geval, Camminghaburen.
Is het college met ons van me
ning dat het fenomeen lokatie
subsidie op deze manier gehan
teerd een verdere afbraak van de
gemeentelijke autonomie betekent,
juist op een gebied waar nog
enige beleidsruimte voor de ge
meentelijke overheid resteerde?
Zo ja, welke initiatieven zijn
er van uw college te verwachten
om dit negatieve effect van het
lokatiesubsidie aan de orde te
stellen bij de betrokken bewinds
lieden in Den Haag en/of bij het
parlement, zo mogelijk in samen
werking met gemeenten die met
dezelfde problematiek hebben te
kampen?
Mocht dit niet tot de gewenste
resultaten leiden, welke gevol
gen voorziet het college dan
m.b.t. de gemeentelijke autonomie
op het gebied van de ruimtelijke
ordening en stadsvernieuwing, en,
wat minstens zo belangrijk is,
wat blijft er over van de bewo
nersparticipatie als achteraf
blijkt dat de rekenaars in Den
Wij onderkennen dat de strekking
van de constatering van de vragen
steller in de praktijk helaas juist
is gebleken.
Het is ons bekend dat ook in andere
gemeenten de ervaring is opgedaan
dat het rijk de door gemeenten ont
worpen plannen toetst aan stringente
kwantitatieve normen om de gevraagde
financiële bijdrage te beperken.
Aldus wordt soms tot in detail inge
grepen in de stedebouwkundige opzet
van een plan.
Indien de gemeente de stedebouwkun
dige uitgangspunten van een plan
als hard gegeven inbrengt in het
overleg met het rijk zal de gemeente,
als het rijk deze uitgangspunten
niet (of niet geheel) als basis van
de financiële opzet aanvaardt, zich
moeten beraden of (mede) vanuit de
eigen financiële middelen van de
gemeente haar beleidsuitgangspunten
gerealiseerd kunnen worden.
Ook in het kader van de inspraak
van de bevolking dient gewezen te
worden op de mogelijkheid dat het
beleid van hogere overheden kan lei
den tot beperkingen in de planopzet.