- 2 -
overige voorzieningen niet voldaan aan de eis van goed werk.
Als argumenten voor deze stelling voeren reclamanten de volgende
punten aan:
1een deel van de riolering is gelegen in het terrein van het
inmiddels voltooide woningbouwcomplex, waardoor het eigendoms
recht van dit deel van de riolering twijfelachtig is en het bij
hen berustende onderhoud bemoeilijkt zoniet onmogelijk wordt;
2. op de in de afwateringsgoot aangebrachte kolken zijn geen
stankafsluiters geplaatst;
3. gereedschappen tot onderhoud van de riolering en tot opening van
de inspectieputten zijn door de gemeente niet geleverd;
4. de afrastering is door de gemeente gedeeltelijk geplaatst boven
een inspectieput met als gevolg dat de put niet geopend en gebruikt
kan worden. Enkele schroten van de afrastering zijn gescheurd
opgeleverd.
B. Reclamanten hebben bezwaren tegen het feit dat via hun erven afloop en
afvoer plaatsvindt van hemelwater vanaf de inmiddels enigszins opge
hoogde wooneenheid I van het bestemmingsplan "Goutum", hetgeen zij in
strijd achten met het bepaalde in artikel 673 van het Burgerlijk Wet
boek. De door de gemeente getroffen voorziening in de vorm van een
stenen afwateringsgoot met kolken heeft voor de afwatering van de
erven van reclamanten weinig of geen betekenis.
III. Hoorzitting.
Reclamanten en de gemeente zijn door de commissie in de gelegenheid gesteld
hun standpunten mondeling nader toe te lichten in een vergadering van de
commissie op 14 november 1977. Op deze vergadering werd door reclamanten
nogeens nader toegelicht hetgeen hierboven onder II is weergegeven.
Van de kant van de gemeente werd betoogd dat het bestreden raadsbesluit
geen beschikking is zoals gedefinieerd in artikel 2 eerste lid van de Wet
administratieve rechtspraak overheidsbeschikkingen, omdat het raadsbesluit
niet is gericht op enig rechtsgevolg. Zelfs al zou het besluit enig rechts
gevolg hebben, dan nog is er uitsluitend sprake van een privaatrechtelijk
rechtsgevolg en daarmee is het besluit een rechshandeling naar burgerlijk
recht. Volgens artikel 2 tweede lid onder b. is een dergelijke rechts
handeling geen beschikking in de zin van de Wet administratieve recht
spraak overheidsbeschikkingen. Nu het raadsbesluit van 14 maart 1977
niet is te beschouwen als een beschikking zoals bedoeld in de genoemde
wet dient het tegen dit besluit gerichte, op grond van deze wet ingediende
bezwaarschrift niet ontvankelijk te worden verklaard.
IV. Overwegingen van de Raadsadviescommissie voor de bezwaarschriften.
Op grond van de stukken en het verhandelde in de vergadering heeft de
commissie t.a.v. de ontvankelijkheid van het bezwaarschrift het volgende
overwogen. Volgens artikel 7 van de Wet administratieve rechtspraak
overheidsbeschikkingen kan een bezwaarschrift worden ingediend tegen een
beschikking, welke in artikel 2, eerste lid van die wet wordt omschreven
als een schriftelijk besluit van een administratief orgaan, gericht op
enig rechtsgevolg.
Ingevolge het tweede lid, onder b. van artikel 2 is geen beschikking in
de zin van deze wet een rechtshandeling naar burgerlijk recht.
Naar het oordeel van de commissie is het onderhavige conflict tussen de
gemeente en reclamanten van typisch civielrechtelijke aard, zowel voor wat
betreft de uitleg van bepalingen van het voorlopig koopcontract als voor
wat betreft de mogelijke strijd met het bepaalde in artikel 673 van het
(Burgerlijk)
- -
- 3 -
Burgerlijk Wetboek.
Het raadsbesluit van 14 maart 1977 kan uitslxiitend worden aangemerkt
als het bepalen van een standpunt in dit conflict: De raad verwerpt
in het besluit de stelling van reclamanten dat de gemeente haar ver
plichtingen uit de voorlopige koopovereenkomst niet is nagekomen en
voorts dat de gemeente in strijd zou hebben gehandeld met artikel
673 van het Burgerlijk Wetboek. In feite bevestigt en handhaaft de
raad hiermee een eerder door de gemeente in deze civielrechtelijke
kwestie ingenomen standpunt. De commissie meent dan ook dat het
besluit niet is gericht op enig rechtsgevolg in de zin dat het
gericht is op vaststelling, de wijziging of het in leven roepen van
een nieuwe rechtsverhouding. Dat betekent dat het besluit niet valt
onder de definitie van het begrip beschikking gegeven in artikel 2
eerste lid van de Wet administratieve rechtspraak overheidsbeschikkingen.
Maar zelfs al zou er sprake zijn van een besluit gericht op enig
rechtsgevolg dan kan dit rechtsgevolg alleen daaruit voortvloeien dat
het besluit op een rechtshandeling naar burgerlijk recht betrekking heeft.
In dat geval valt het besluit onder de uitzondering van artikel 2
tweede lid onder b. van de meergenoemde wet.
Gezien het vorenstaande is de commissie van mening dat het raadsbesluit
van 14 maart 1977 niet is aan te merken als een beschikking in de zin van
de Wet administratieve rechtspraak overheidsbeschikkingen.
Dat betekent dat reclamanten niet kunnen worden ontvangen in de ingevolge
artikel 7 van die wet tegen het besluit ingediende bezwaren.
V. Advies van de Raadsadviescommissie voor de bezwaarschriften.
Op grond van vorenstaande overwegingen is de commissie eensluidend van
oordeel U te moeten adviseren reclamanten in hun ingevolge de Wet
administratieve rechtspraak overheidsbeschikkingen tegen Uw besluit
van 14 maart 1977 ingediende bezwaarschrift niet ontvankelijk te
verklaren.
Het desbetreffende ontwerp-besluit treft U hierbij aan.
De Raadsadviescommissie voor de bezwaarschriften,
Voorzitter
Secretaris