- 4 - - 5 - BETALING. Artikel 11 1. De rechten genoemd in artikel 5» eerste lid, moeten worden voldaan in een termijn, welke vervalt twee maanden na de dagtekening van het aanslagbiljet. 2. De rechten genoemd in artikel 5» tweede lid, worden verschuldigd op het tijdstip waarop het gebruik c.q. het hebben van voorwerpen, als bedoeld in artikel 1aanvangt en moeten worden voldaan binnen veer tien dagen na de dagtekening van de nota. MACHTIGING TOT OVERDRACHT VAN BEVOEGDHEDEN. Artikel 12. Burgemeester en Wethouders kunnen één of meer gemeente-ambtenaren aanwijzen, die in hun plaats treden met betrekking tot de uitvoering van enige wettelijke bepaling betreffende de heffing en invordering van de belasting. OVERDRACHT VAN BEVOEGDHEDEN TOT HET VERLENEN VAN AFSCHRIJVING EN UITSTEL VAN BETALING. Artikel 15. 1. Bevoegd tot het verlenen van afschrijving van het recht en van uitstel van betaling als bedoeld in artikel 17 van de wet van 22 mei 1845» Stb. 22, is de Controleur der Gemeentebelastingen. 2. Voor de berekening van de interest als bedoeld in artikel 17» tweede lid, van de wet van 22 mei 1845» Stb. 22, vinden de krachtens het tweede lid van dat artikel gegeven regelen inzake rijksbelastingen overeenkomstige toepassing. VERSTREKKEN VAN INLICHTINGEN. Artikel 14- De verplichtingen, als bedoeld in de artikelen 47» 50 en 51 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen jegens Burgemeester en Wethouders gelden mede jegens de ambtenaren der gemeentelijke belastingen. SLOT- EN OVERGANGSBEPALINGEN. Artikel 15- 1Deze verordening treedt in werking met ingang van de eerste dag van de maand, volgende op die waarin de Koninklijke goedkeuring is verleend, met dien verstande, dat de rechten, bedoeld in de tarieventabel onder de rubrieknummers 1, 2, 5» 4» 5» 6, 7 en 8/9, met uitzondering van de nummers 23, 40, 41» 42, 44» 51» 52, 70 sub a 2, sub b 2, sub c 2 en 92, worden geheven met ingang van het belastingjaar, dat op 1 januari 1978 begint. 2. Deze verordening kan worden aangehaald als "Precarioverordening 1978". 3. Op dat tijdstip vervalt: a. de Verordening op de heffing van precariorechten (gemeenteblad 1938, no. 19) vastgesteld bij raadsbesluit van 11 mei 1938, goedgekeurd bij Koninklijk besluit van 4 augustus 1938, no. 69; b. het Besluit tot heffing van een recht wegens tijdelijk straat- gebruik (gemeenteblad 1900, no. 21vastgesteld bij raadsbesluit van 8 mei 1900, goedgekeurd bij Koninklijk besluit van 25 juli 1900, no. 35» laatstelijk gewijzigd bij raadsbesluit van 1 juli 1924, no. 47; c. de Verordening regelende de heffing en de invordering van een be lasting onder de naam van "Staangeld voor woonwagens" in de gemeente Leeuwarden (gemeenteblad 1932, no. 12) vastgesteld bij raadsbesluit van 1 maart 1932, goedgekeurd bij Koninklijk besluit van 11 april 1932, no. 18; d. de Verordening tot het heffen en op de invordering van staangeld voor motorrijtuigen, met of zonder aanhangwagen en voor andere voertuigen voor standplaatsen op gemeentelijke terreinen (gemeente blad 1935» no. 11), vastgesteld bij raadsbesluiten van 11 december 1934 en 26 maart 1935, goedgekeurd bij Koninklijk besluit van 16 april 1935» no. 55, gewijzigd bij raadsbesluit van 3 november 1937» goedgekeurd bij Koninklijk besluit van 9 december 1937» no61 met dien verstande, dat zij van kracht blijven ten aanzien van rechten, die voor dat tijdstip verschuldigd zijn geworden. Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van Voorzitter. Secretaris.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Bijlagen) | 1977 | | pagina 372