De in het tweede lid van artikel 2 opgesomde stoffen, waarvan de lozing in het algemeen wordt verboden, kunnen gevaar, schade of hinder opleveren voor de riolering of voor derden. Het artikel geldt in beginsel voor een ieder. Artikel 3 bevat een vergunningsstelseldat het de gemeente allereerst mogelijk maakt de eisen die haar in het kader van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren worden toegespeeld door te geven aan de lozers op de riolering. In de praktijk zullen de lozers die daarvoor in aanmerking komen, bedrijven zijn en daarmee gelijk te stellen lozers. Aan een vergunning kunnen voorschriften worden verbonden (artikel 11 Deze voorschriften zullen dus primair betrekking hebben op de eisen die de beheerder van een zuiveringsinstallatie of van het ontvangende opper vlaktewater aan de gemeente heeft gesteld. De verordening voorziet verder in een procedure waarin de beheerder bij de vergunningverlening wordt ingeschakeld (artikel 10). Aan een vergunningsstelsel is noodgedwongen administratieve rompslomp verbonden. Het is daarom zaak het vergunningsvereiste tot het nood zakelijke te beperken. Voor zover met het doorspelen van algemeen gestelde voorschriften kan worden volstaan, behoeven geen afzonderlijke vergunningen te worden verleend. Het vergunningsvereiste kan onder die omstandigheden worden beperkt tot de gevallen waarin op concrete situaties moet worden ingespeeld. Voor die situaties waarin met algemeen luidende voorschriften kan worden volstaan, is artikel 4 geschreven. Ook bij het toepassing geven aan dit artikel wordt voorgeschreven de beheerder in te schakelen. Wat betreft de verhouding met andere wettelijke regelingen kan geconstateerd, worden, dat ook in de Bouwverordening enkele bepalingen staan die (zijde lings) te maken hebben met de onderhavige materie. Zo worden onder meer regelen gesteld ten aanzien van de aansluiting op het openbaar riool, afvoerleidingen en afvoerputten. Op één uitzondering na, namelijk artikel 371betreft het hier bouwtechnische bepalingen. Zoals uit het vorenstaande reeds blijkt, is de strekking van deze verordening van geheel andere aard dan die van de Bouwverordening. Voorwaarden met betrekking tot de hoedanigheid van afvalwater treft men momenteel ook nog aan in (oude) vergunningen ingevolge de Hinderwet. In dit verband moet in aanmerking worden genomen, dat de Wet verontreiniging oppervlaktewateren aan de Hinderwet een artikel 38a heeft toegevoegd, dat de Hinderwet niet van toepassing verklaart op inrichtingen voor zover deze ten gevolge van het brengen in oppervlaktewateren van afvalstoffen, verontreinigende of schadelijke stoffen naar buiten gevaar, schade of hinder kunnen veroorzaken. Nu de Wet verontreiniging oppervlaktewateren deze materie heeft onttrokken aan de Hinderwet, is het niet meer mogelijk het aspect van de waterverontreiniging te betrekken bij de vergunning verlening ingevolge de Hinderwet. De onderhavige ontwerp-verordening is niet identiek aan het bestaande model van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten. Ten dele is dit het gevolg van het feit dat in Friesland de provincie zelf beheerster is van de waterkwaliteit. Ook bestond behoefte aan enkele tekstverbeteringen ten opzichte van het model. Op die punten waar het model en de ontwerp-verordening niet met elkaar in overeenstemming zijn, wordt in de Nota van Toelichting ingegaan. Onder mededeling dat de Commissie voor Openbare Werken zich met dit voorstel kan verenigen, stellen wij U voor te besluiten overeenkomstig bijgaand ontwerp. Burgemeester en Wethouders van Leeuwarden, J.S. Brandsma Burgemeester. W.J.G. Reumer Secretaris.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Bijlagen) | 1978 | | pagina 276