- 10 -
Artikel 26.
Nemen van monsters etc.
1De in artikel 23 bedoelde ambtenaren zijn bevoegd de afvoer in de
riolering te meten, alsmede monsters van die afvoer te nemen, een en
ander voor zover dit redelijkerwijs voor de vervulling van hun taak
nodig is. De resultaten van de metingen, alsmede de uitslag van het
onderzoek van de monsters worden ten spoedigste ter kennis van de
betrokken lozers gebracht.
2. De in het eerste lid bedoelde ambtenaren zijn bevoegd zich bij het
betreden van gebouwen, bouwwerken, erven en terreinen van personen,
die daartoe door hen zijn aangewezen, te doen vergezellen alsmede de
benodigde apparatuur mede te brengen, een en ander voor zover dit
redelijkerwijs voor de vervulling van hun taak nodig is.
3. Ieder is verplicht aan de in het eerste lid bedoelde ambtenaren alle
medewerking te verlenen, en alle inlichtingen te verstrekken, een en
ander voor zover dit redelijkerwijs voor de vervulling van hun taak
nodig is.
4. Ieder is verplicht aan de in het eerste lid bedoelde ambtenaren op hun
verzoek inzage te verschaffen in bescheiden en hen in de gelegenheid
te stellen daarvan afschrift te nemen, een en ander voor zover dit
redelijkerwijs voor de vervulling van hun taak nodig is.
Artikel 27.
Geheimhouding.
Allen die betrokken zijn of zijn geweest bij de uitvoering van deze
verordening zijn verplicht tot geheimhouding van alle zaken ten aanzien
waarvan burgemeester en wethouders hun geheimhouding hebben opgelegd
of waarvan zij het vertrouwelijk karakter moeten begrijpen.
Artikel 28.
Overgangsbepalingen
1Degene die bij het van kracht worden van het verbod in artikel 2 anders
dan bij normaal huishoudelijk gebruik stoffen loost op de riolering,
die voor de riolering of de daarop aangeslotenen gevaar, schade of
hinder opleveren, is verplicht binnen zes maanden na het in werking
treden van deze verordening een ontheffing als bedoeld in artikel 2,
vierde lid aan te vragen.
2. Burgemeester en Wethouders bevestigen zo spoedig mogelijk de ontvangst
van de aanvraag. De ontvangstbevestiging geldt als een voorlopige
toestemming voor het voortzetten van de lozingen tot het tijdstip dat
onherroepelijk is beslist op de aanvraag.
3. Een afschrift van de ontvangstbevestiging zenden Burgemeester en
Wethouders toe aan
- degene die de inrichting drijft;
- de beheerder;
- de inspecteur.
- 11 -
4. Het bepaalde in artikel 10 van deze verordening lijdt in zoverre uit
zondering dat voor de termijn van vier maanden in het tweede lid, een
termijn van zes maanden en voor de termijn van één maand in het derde
lid telkens een termijn van drie maanden moet worden gelezen. Voorts
wordt in afwijking van het bepaalde in artikel 9» eerste lid in plaats
van de termijn van veertien dagen een termijn van één maand gesteld.
5. Het in artikel 2 gestelde verbod geldt niet voor degenen die bij het
in werking treden van deze verordening stoffen lozen als in dat
artikel bedoeld, voor zover die lozingen althans naar hun aard niet
aanmerkelijk verschillen van of niet van aanmerkelijk grotere omvang
zijn dan lozingen die plaatsvonden voor het in werking treden van deze
verordening
a. gedurende zes maanden na het in werking treden van deze verordening;
b. indien toepassing is gegeven aan het eerste lid van dit artikel,
in afwachting van de ontvangstbevestiging bedoeld in het tweede lid
van dit artikel.
6. De in het eerste lid gestelde verplichting geldt niet voor de gevallen,
waarin, krachtens het bepaalde in artikel 29» eerste lid een vergunning
als bedoeld in artikel 3 is aangevraagd, dan wel in het geval artikel 4
toepassing heeft gevonden en de lozingen niet in strijd komen met de
op grond van dit artikel gestelde voorschriften.
Artikel 29.
1Degene die bij het van kracht worden van het verbod van artikel 3 anders
dan bij normaal huishoudelijk gebruik, afvalstoffen, verontreinigende
of schadelijke stoffen als daar bedoeld loost op de riolering is ver
plicht binnen zes maanden na het in werking treden van deze verordening
een aanvraag om een vergunning in te dienen.
2. Burgemeester en Wethouders bevestigen zo spoedig mogelijk de ontvangst
van de aanvraag. De ontvangstbevestiging geldt als een voorlopige toe
stemming voor het voortzetten van de lozingen tot het tijdstip dat
onherroepelijk is beslist op de aanvraag.
3. Een afschrift van de ontvangstbevestiging zenden Burgemeester en
Wethouders toe aan
- degene die de inrichting drijft;
- de beheerder;
- de inspecteur.
4. Het bepaalde in artikel 10 van deze verordening lijdt in zoverre uit
zondering dat voor de termijn van vier maanden in het tweede lid een
termijn van zes maanden en voor de termijn van één maand in het derde
lid telkens een termijn van drie maanden moet worden gelezen. Voorts
wordt in afwijking van het bepaalde in artikel 9» eerste lid in plaats
van de termijn van veertien dagen een termijn van één maand gesteld.
5. Het in artikel 3 gestelde verbod geldt niet voor degenen die bij het
in werking treden van deze verordening afvalstoffen, verontreinigende
of schadelijke stoffen als daar bedoeld lozen op de riolering, voor
zover die lozingen althans naar hun aard niet aanmerkelijk verschillen
van of niet van aanmerkelijk grotere omvang zijn dan de lozingen die
plaatsvonden vóór het tijdstip van het in werking treden van deze ver
ordening
a. gedurende zes maanden na het in werking treden van deze verordening;
b. indien toepassing is gegeven aan het eerste lid van dit artikel,
in afwachting van de ontvangstbevestiging bedoeld in het tweede lid
van dit artikel.