- 2 - Artikel 4. Indien voor alle individuele lozingen van een bepaald type soortgelijke voorschriften moeten worden gesteld en soortgelijke voorzieningen moeten worden getroffen is het zinvol om— na overleg met de beheerder, de in dit artikel bedoelde nadere regels te stellen. Artikel 5. In artikel 2, vierde lid van het model wordt weliswaar gesteld dat Burgemeester en Wethouders ontheffing kunnen verlenen van het in het eerste lid van dat artikel genoemde verbod; in de overige artikelen van het model wordt echter niet meer teruggekomen op de mogelijkheid van ontheffing. Evenmin worden in het model ten dien aanzien procedureregels gegeven. In dit artikel wordt het geconstateerde manco zoveel mogelijk weggenomen door een verbinding te leggen met de regels die voor de vergunningverlening gelden. Artikelen 6, 7 en 8. Be verlangde gegevens, zijn nodig om tot een juiste beoordeling van de aanvraag te komen. Indien het ter beoordeling van de aanvraag nodig is dat nog verdere gegevens worden verstrekt kunnen Burgemeester en Wethouders deze verlangen op grond van artikel f Artikel 9. Indien de verstrekte gegevens onvoldoende zijn, wordt de aanvrager in de gelegenheid gesteld binnen een bepaalde termijn de aanvraag of bescheiden aan te vullen of te verbeteren. Maakt hij van deze gelegenheid geen gebruik, dan kan een niet-ontvankelijkverklaring volgen. Het derde lid betekent een aanvulling ten opzichte van het model. Een correcte procedure brengt met zich mee, dat betrokkenen goed op de hoogte zijn van de stand van zaken. Artikel 10. Het is begrijpelijk dat de beheerder van de zuiveringsinstallatie of het oppervlaktewater in de procedure met betrekking tot het verlenen van een vergunning wordt betrokken, aangezien één van de belangrijkste doeleinden van de verordening is een goede aansluiting te verkrijgen op het regime van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren. Overleg met de beheerder is nodig om te voorkomen, dat de vergunningver lening in conflict zou komen met de voorschriften waaraan de gemeente als lozer van het rioolwater gebonden is. De situatie kan zich voordoen, dat al vorens Burgemeester en Wethouders een vergunning kunnen verlenen, het nodig is wijziging te brengen in de door de beheerder verleende vergunning. In de verordening is in verband hiermee uitdrukkelijk de mogelijkheid opgenomen, dat Burgemeester en Wethouders in dergelijke gevallen een daartoe strekkend verzoek bij de beheerder indienen, onder de bepaling dat de beslissing op de aanvraag door Burgemeester en Wethouders eerst wordt genomen na het onherroepelijk worden van de beslissing van de be heerder op het verzoek tot wijziging van de aan de gemeente verleende vergunning. In het model komen in het eerste lid voor de woorden "doch in ieder geval binnen een maand". Deze zijn in het ontwerp echter weggelaten. De reden daarvoor is, dat de gemeente een redelijke tijd moet hebben om een concept vergunning (inclusief de voorwaarden) op te stellen; dit om het overleg met de provincie te vergemakkelijken en te versnellen. Artikel 11 Aan de te verlenen vergunning kunnen voorschriften worden verbonden. Deze voorschriften kunnen een consequentie zijn van de voorschriften die aan de gemeente als lozer van het rioolwater zijn opgelegd. Onafhankelijk daarvan kunnen zij ook dienen ter bescherming van de gemeentelijke riolering en ter verzekering van de goede werking daarvan, alsmede ter bescherming van de belangen van derden die hinder van het gebruik van de riolering zouden ondervinden. Artikel 12. Als uitgangspunt is aangehouden, dat vergunningen op grond van deze ver ordening in de regel voor onbepaalde tijd worden verleend. Wanneer niet met voldoende zekerheid kan worden geoordeeld over de gevolgen van een lozing of indien deze een tijdelijk karakter zal hebben dan wel indien de aan de gemeente verleende vergunning daartoe noopt, kan een tijdelijke vergunning worden verleend. De tijdelijke vergunning kan worden verlengd. Aan het slot van het derde lid is ten opzichte van het model nog toege voegd: "het belang van de goede werking van de riolering dan wel". Deze toevoeging houdt rekening met het tweeledig doel waarmee deze ver ordening wordt gegeven. Artikel 15. De hierin opgenomen publikatieplicht beoogt de rechtsbescherming van de burgers-veilig te stellen. Het model kent niet een dergelijke bepaling. Mogelijk heeft deze regeling tot gevolg, dat het aantal A.R.O.B.- bezwaren geringer is dan wanneer deze zou ontbreken. Artikel 14» Er zijn twee soorten redenen tot weigering van een vergunning; al naar gelang de belangen die de verordening regelt. In de eerste plaats wordt een vergunning geweigerd indien het verlenen ervan gevaar, schade of hinder voor de gemeentelijke riolering of voor de daarop aangeslotenen kan opleveren. Deze weigeringsgrond is geënt op de behartiging van de belangen als bedoeld in artikel 2 en betreft primair het gemeentelijk belang. Ingevolge artikel 18, eerste lid, staat van dit type weigering beroep open op de Raad. In de tweede plaats wordt een vergunning geweigerd, indien de vergunning die de gemeente van de beheerder heeft, geen ruimte openlaat voor het verlenen van een vergunning voor het lozen op de riolering en een verzoek tot uitbreiding van de aan de gemeente verleende vergunning is afgewezen. Is de laatstbedoelde vergunning van de beheerder een vergunning ingevolge artikel 1 van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren, hetgeen in de Leeuwarder situatie het geval is, dan is er voor de aanvrager van de (geweigerde) gemeentelijke vergunning beroep op de Kroon mogelijk tegen de weigering van Gedeputeerde Staten om de algemene lozingsvergunning uit te breiden. Dit beroep steunt op artikel 11 van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren. Van gemeentewege dient de aanvrager in een voorkomend geval op deze beroepsmogelijkheid te worden gewezen.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Bijlagen) | 1978 | | pagina 284