- 2 -
2De Raad, voor Maatschappelijke Dienstverlening.
Bij brief van 7 april 1978 verzoekt de Raad voor Maatschappelijke
Dienstverlening om een aantal wijzigingen in de instellingsverordening
aan te brengen. Deze wijzigingen honden verband met fusering van een
aantal organisaties en schaalvergroting. Eveneens houden deze wijzigin
gen verband met het verdwijnen van "Collega-overleg" en de constructie
gezamenlijke besturen van instellingen werkzaam op het terrein van het
multidisciplinair werk, welke in de huidige verordening gezamenlijk
vier leden voordragen. Hierdoor kunnen de punten 9 en 10 van artikel
1, derde lid, sub b, komen te vervallen. De raad stelt verder voor de
plaatselijke kruisverenigingen, die gefuseerd zijn i.p.v. één lid,
twee leden te laten voordragen. Hiertegen zijn naar ons oordeel geen
bezwaren, daar ook andere instellingen twee leden voordragen. De boven
genoemde wijzigingen hebben tot gevolg, dat het aantal leden van de
raad van 17 naar 14 personen terugloopt. De raad verzoekt daarnaast
in de verordening op te nemen, dat de instellingen die twee leden kunnen
voordragen, een bestuurder en een beroepskracht kunnen voordragen.
Wij zijn van mening, dat dit niet in de instellingsverordening
dient te worden opgenomen, gezien Uw recentelijke uitspraak, dat het
gewenst is, dat instellingen zich in principe door bestuurders laten
vertegenwoordigen en het voordragen van beroepskrachten als lid van
een functionele raad een uitzondering dient te zijn.
Verder deelt de raad nog mede, dat men nog doende is een beleids
nota op te stellen. Door de raad wordt er rekening mee gehouden, dat de
beleidsnota, wanneer deze gereed is, wijziging c.q. uitbreiding van de
samenstelling van de raad zal bepleiten. Wanneer dit het geval mocht
zijn zal hier door ons voor zover nodig in een afzonderlijk raadsvoor
stel op worden teruggekomen.
3De Raad voor Bejaardenaangelegenheden.
Bij brief van 11 mei 1978 verzoekt de Bejaardenraad een aantal
wijzigingen in de instellingsverordening aan te brengen. Het betreft
de volgende wijzigingen:
a. Artikel 1, derde lid, sub b, punt 6. In dit artikel is bepaald, dat
twee leden worden voorgedragen door de gezamenlijke besturen van de
dienstencentra en de bejaardensociëteiten, waarvan ten minste één
lid de leeftijd van 65 jaar moet hebben bereikt.
De dienstencentra en de bejaardensociëteiten zijn sinds enkele jaren
opgegaan in de Stichting Bejaardenwerk Leeuwarden. Deze stichting
zal dan ook in de toekomst twee leden dienen voor te dragen, omdat
de dienstencentra als rechtspersoon zijn opgeheven.
b. Artikel 1derde lid, sub b, punt 8. In dit artikel is bepaald, dat
door de gezamenlijke besturen van instellingen voor algemeen maat
schappelijk werk zes leden worden voorgedragen. De bestaande instel
lingen werkzaam op dit terrein hebben inmiddels de Stichting voor de
Maatschappelijke Dienstverlening opgericht. De raad is evenwel van
mening, dat de voordracht niet aan deze stichting moet worden over
gedragen, doch dat in onderling overleg de zes instellingen de
voordracht blijven doen. Deze wijze van voordragen komt overeen met
het tweede lid van artikel 1waarin is aangegeven, dat ernaar
gestreefd wordt, dat de leden zo evenredig mogelijk voortkomen uit
de verschillende sectoren van het bejaardenwerk in de gemeente
Leeuwarden. Deze bepaling kan derhalve worden gehandhaafd.
- 3 -
4Raad voor Culturele Aangelegenheden.
Bij brief van 22 juni 1978 verzoekt de Culturele Raad een
wijziging in de instellingsverordening aan te brengen. De raad verzoekt
het aantal leden met één, voorgedragen door het bestuur van de Stichting
Culturele Centra Leeuwarden, uit te breiden. Destijds is bewust gekozen
voor de constructie om instellingen, zoals de Stichting Culturele
Centra Leeuwarden en de Stichting Théskinkery Prinsetün en het complex
Zalen Schaaf, die in principe belast zijn met uitvoerende taken, niet
met een lid in de Culturele Raad te doen vertegenwoordigen, maar even
tueel met een adviseur.
Wij zijn van mening, dat deze constructie gecontinueerd zou moeten
worden.
In de instellingsverordening is bepaald, dat met name aangeduide
directeuren van instellingen c.q. onderwijsinstituten, werkzaam op het
terrein van culturele aangelegenheden, op grond van hun hoedanigheid
als adviseur deelnemen aan de werkzaamheden van de Culturele Raad. Deze
regeling werkt in de praktijk niet geheel bevredigend. Wij menen, dat
het niet noodzakelijk is deze directeuren qualitate qua te doen
fungeren als adviseur. Met aanwijzing door ons college van een functio
naris van de bedoelde instellingen kan worden volstaan. Voorgesteld
wordt de verordening in de hieromschreven zin aan te passen.
5. De Raad voor de Volkshuisvesting.
Uw aanvaarding van de nota structurering functionele raden en
commissies brengt een wijziging van de instellingsverordening van de
Raad voor de Volkshuisvesting met zich mee. Het betreft de vertegen
woordiging van de Stadsvernieuwingscorporatie en van het Oude Stads-
wijkenoverleg in deze raad.
De Stadsvernieuwingscorporatie is reeds vertegenwoordigd in de raad
en kan in de instellingsverordening vallen onder artikel 1derde lid,
sub c, punt 1, n.l. als vertegenwoordiger van de particuliere huis
eigenaren.
Het Oude Stadswijkenoverleg zou naar ons oordeel twee leden kunnen
voordragen en artikel 1derde lid, sub b, zou dan met een punt 3
dienen te worden aangevuld.
6. De Raad voor Culturele Aangelegenheden en de Raad voor Sportaange-
legenheden.
Ter uitvoering van de door U reeds aanvaarde nota structurering
functionele raden en commissies zal in de instellingsverordeningen
van de Raad voor Culturele Aangelegenheden en van de Raad voor Sport-
aangelegenheden de mogelijkheid dienen te worden geopend om aan
deze raden beheersbevoegdheden te kunnen overdragen.
Deze beheersbevoegdheden betreffen het verlenen van subsidies aan
instellingen en organisaties die werkzaam zijn op terreinen van de
sport en culturele aangelegenheden in de gemeente Leeuwarden, binnen
een door U bij verordening nader vastgesteld kader.