No. B 36/78.
DE RAAD DER GEMEENTE LEEUWARDEN;
Beschikkende op het Beroep ingesteld door S.A. van der Meer te
Wytgaardtegen het besluit van Burgemeester en Wethouders van 8 augustus
1978, no. B 36/78, waarbij hem vergunning is geweigerd voor het ver
groten van een woning op het perceel Brédyk 40te Wytgaard; kadastraal
bekend gemeente Wirdum, sectie A, no. 627;
overwegende, dat Burgemeester en Wethouders bij hun evenvermeld be
sluit hebben overwogen, dat de grond waarop de bouw zou plaatsvinden
ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Buitengebied" is
aangewezen voor "agrarisch gebied C" waarop blijkens de planvoorschrif
ten geen gebouwen mogen worden gebouwd;
dat het bouwplan strekt tot het vergroten van een reeds in strijd
met het bestemmingsplan aanwezige burgerwoning met een inhoud van
440 m3; dat iedere uitbreiding gezien de geldende bestemming derhalve
in strijd is met bovengenoemd bestemmingsplan; dat artikel 19 (over
gangsbepaling) van de bij dit bestemmingsplan behorende voorschriften
een bepaling bevatte waarin Burgemeester en Wethouders bevoegd waren
vrijstelling te verlenen van de voorschriften van dit plan ten behoeve
van een éénmalige uitbreiding van woningen die bij het ter inzage leggen
- i.e. op 19 juni 1972 - in enigerlei vorm van het bestemmingsplan af
weken, mits de uitbreiding niet meer dan 60 m3 zou bedragen en de
woning na uitbreiding een inhoud van 400 m3 niet te boven zou gaan;
dat de woning na het ter inzage leggen van het plan "Buitengebied" is
gerealiseerd; dat echter aan vorenbedoeld artikel 19 bij Koninklijk
besluit van 26 mei 1978, no. 29 alsnog goedkeuring is onthouden; dat
indien aan dit voorschrift wel goedkeuring zou zijn gehecht evenmin
medewerking had kunnen worden verleend, omdat niet voldaan zou worden aan
de hierboven omschreven bepalingen;
overwegende, dat appellant in beroep aanvoert, dat het beoogde
entreehalletje niet moet worden beschouwd als een uitbreiding van de
woning, doch als een beschutting tegen weersinvloeden ten behoeve van
de entree in de keuken; dat vorenbedoeld bouwwerk los tegen de woning
wordt geplaatst, zodat geen sprake kan zijn van uitbreiding van de
woning;
dat appellant tijdens de vergadering van de Commissie van advies
inzake beroepschriften ingevolge de Bouwverordening echter heeft be
vestigd dat het bouwwerk inmiddels is gerealiseerd en met de woning
is verbonden, zodat laatstbedoeld argument - wat hier ook van zij -
feitelijk grondslag mist;
dat namens appellant in evenbedoelde vergadering nader is betoogd
dat het bouwwerk moet worden gezien als een tijdelijke voorziening
zulks in verband met een bij appellant inwonend persoon zijnde de vorige
eigenaar van het perceel; dat met het oog hierop wordt verzocht een
tijdelijke vergunning te verlenen voor de duur dat eerderbedoeld persoon
bij appellant inwonend is;
overwegende, dat ingevolge artikel 48, eerste lid onder b van de
Woningwet bouwvergunning moet worden geweigerd, indien het bouwwerk
waarop de aanvraag betrekking heeft in strijd zou zijn met een bestem
mingsplan;
dat de grond waarop het bouwwerk zou worden gerealiseerd, zoals
hierboven is overwogen, is aangewezen voor "agrarisch gebied C", waarop
- voorzover te dezen van belang - geen gebouwen mogen worden opgericht;