-4-
-5-
86.000 inwoners in het jaar 1980 en van 94-000 in 1990.
Inmiddels is in het kader van het totstandkomen van het Streekplan
Friesland de Nota Alternatieven verschenen waarin twee mogelijk
heden worden gepresenteerd, die als uitgangspunt kunnen dienen
voor het toekomstige beleid. Een ontwikkeling die eerst gestalte zal
krijgen na 1980, omdat eerst eind 1980 de vaststelling wordt verwacht.
Tot dat moment geldt het huidige beleid, dat ondermeer verwoord is
in de hierboven genoemde Struktuurschets 1978.
Ten aanzien van de beide aangedragen alternatieven kan globaal het
volgende worden opgemerkt.
Alternatief 1 gaat er vanuit dat er naast de natuurlijke aanwas nog
een migratieoverschot is te verwachten, namelijk van ca. 2.000 per jaar.
De spreiding van de bevolkingsgroei over de provincie zal hierbij
onevenredig zijn, namelijk de meeste groei zal daar plaatsvinden
waar het aantrekkelijkst wonen qua woonomgeving is en waar de meeste
groei van de werkgelegenheid wordt verwacht, in casu het oostelijk deel
van de provincie. Met uitzondering van de steden in dit gebied zullen
de overige steden een groei mogen verwachten overeenkomstig de gemid
delde groei van Friesland, te weten 0,85% per jaar. Een en ander levert
voor Leeuwarden in 1990 een bevolkingsrichtgetal op van 94-000.
In alternatief 2 - onderverdeeld in twee varianten, die overigens
slechts marginale verschillen in eindresultaten te zieü geven - wordt
de bevolkingsgroei uitsluitend bepaald door de natuurlijke aanwas,
jua verdeling wordt gestreefd naar een evenwichtige spreiding. Om
deze reden is gekozen voor een verdeling van de natuurlijke groei
van de provincie over het oosten en westen volgens het aandeel, dat
deze gebieden in 1975 hadden in de Friese bevolking, namelijk een
gemiddelde groei. In dit alternatief is die gemiddelde groei berekend
op 0,52% per jaar, hetgeen voor Leeuwarden in 1990 een bevolkings
richtgetal te zien geeft van bijna 91.000.
C_Regio
In april 1978 is in opdracht van de Regio door de afdeling Sociaal
Geografische en Bestuurskundig onderzoek van de Vereniging van
Nederlandse Gemeenten de concept-nota "Uitgangspunten voor de Ruimte
lijke ordening en de woningbouw in de Regio Leeuwarden" uitgebracht.
In deze nota wordt uitgegaan van de bevolkingsrichtgetallen, zoals
die zijn neergelegd in het onder B genoemde Structuurschema 1978.
Leeuwarden krijgt als taakstelling de binding van haar eigen natuurlijke
aanwas en de opvang van een meer dan evenredig aandeel in de te ver
wachten migratiesaldiDe prognose voor 1990 komt voor Leeuwarden
in deze conceptie uit op ca. 94-000 inwoners.
Conclusie
Met betrekking tot de onder B en C genoemde concept-beleidsstukken wordt
opgemerkt, dat de beoordeling daarvan en het innemen van een gemeentelijk
standpunt daarover inmiddels in de raadsvergadering van 19 en 20
februari 1979 heeft plaatsgevonden. Beide concept-stukken kunnen
een leidraad zijn voor het bepalen van de toekomstige bevolkingsontwik
keling, die weer van invloed is op het woningbouwprogramma.
5. Kwantitatief woningbouwbeleid.
3,1algemeen.
De kernvraag voor het woningbouwbeleid is op hoeveel nieuwe woningen
de gemeente voor de komende jaren haar activiteiten moet afstemmen.
In de Nota 1977 is derhalve uitvoerig aandacht geschonken aan de
factoren welke de woningbehoefte bepalen, te weten:
- de bevolkingsontwikkeling-;
- de bezettingsgraad van de woningen;
- de frictieleegstand; en
- de onttrekkingen van woningen aan de bestaande woningvoorraad.
Hierbij zij opgemerkt, dat bovengenoemde factoren niet los van
elkaar gezien mogen worden, aangezien deze grootheden elkaar weder
zijds beïnvloeden. Enerzijds bepaalt de bevolkingstoename de hoeveel
heid te bouwen woningen, anderzijds is het beschikbaar hebben van
voldoende op de vraag gerichte woningen van invloed op de bevolkings
ontwikkeling en wel in die zin, dat er geen negatief migratiesaldo
zal ontstaan ten gevolge van een schaarste in het aanbod.
Het voldoen aan de toenemende vraag naar zelfstandige woonruimte onder
de categorie één- en tweepersoonshuishoudens alsmede de daling van het
geboortecijfer veroorzaken een dalende bezettingsgraad per woning. De
mate van deze daling hangt evenwel samen met voldoende woningbouw,
hetgeen de ontwikkelingen in het verleden laten zien. Over de periode
van 1975 - 1978 kan een daling van de gemiddelde bezetting per woning
worden geconstateerd van 2,82 naar 2,69 personen. Ondanks de nieuw-
bouwproduktie gedurende die periode vond er een negatieve bevolkings
ontwikkeling plaats. Als oorzaak kan worden genoemd de vraag naar
kwalitatief betere woningen, welke dit nieuwe aanbod met name heeft
opgeslokt. Hieruit kan dan ook worden geconcludeerd, dat in Leeuwarden
de laatste jaren voor een niet onaanzienlijk deel is gebouwd voor
de daling van de gemiddelde bezetting per woning en de vervanging
van woningen.
Bezien wij de huidige vraag naar woonruimte onder de categorie één-
en tweepersoonshuishoudens, dan zal zich in de komende jaren deze
daling zeker nog voortzetten.
Op grond van genomen besluiten liggen tot en met het jaar 1982
produktiecijfers voor de woningbouw min of meer vast. De relatief
grote bouwstroom welke in deze jaren zal plaatsvinden kan met name van
betekenis zijn voor de doorstroming om aan de vraag naar kleine woningen-
welke voorhanden zijn in het huidige woningbestand - te kunnen voldoen.
In verband met vertragingseffecten kan ten tijde van de hoge produktie
een tijdelijk hogere leegstand optreden dan die welke noodzakelijk is
voor het soepel functioneren van de woningmarkt. Mede in het kader
van het anti-suburbanisatiebeleid kan er evenwel van worden uitgegaan
dat de tijdelijk hogere leegstand vrij snel zal verdwijnen als gevolg
van stijgende migratieoverschotten. Die grotere bouwstroom rechtvaar
digt namelijk de verwachting dat in het begin van de jaren 80 de groei
van de bevolking hoger zal zijn dan in de Nota 1977 is verondersteld.
De in deze nota genoemde taakstelling van 1% jaarlijkse groei van de
bevolking is gebaseerd op de economische en sociaal-culturele positie
van Leeuwarden in Friesland. Het handhaven en versterken van die positie