- 2 -
Voor de bezwaren van de inspekteur der direkte belastingen hadden wij
begrip, maar anderzijds hadden wij ook bezwaren - die wij hierna nog na
der zullen toelichten - tegen het in alle gevallen opleggen van de ver
plichting om alle voor de dienst afgelegde kilometers te noteren. Uitein
delijk hebben wij gekozen voor een methode, die - na een tijdelijke rege
ling gedurende het jaar 1977 - heeft geresulteerd in de Dienstreizenver-
goedingsregeling 1978 en met welke methode de inspekteur der direkte be
lastingen zich heeft kunnen verenigen.
De op 1 januari 1978 tot stand gekomen Dienstreizenvergoedingsrege-
ling 1978 houdt in dat de vaste vergoedingen zijn afgeschaft, zodat ook
voor dienstreizen binnen de gemeente een vergoeding voor elke afgelegde
kilometer wordt gegeven. Indien het aantal af te leggen kilometers in een
bepaald jaar naar schatting 3.000 of meer bedraagt kunnen per kwartaal
voorschotten worden gegeven. Na afloop van het kalenderjaar wordt de ver
goeding definitief vastgesteld aan de hand van lijsten, waarop het werke
lijk aantal afgelegde kilometers met omschrijving van de reisdoelen is
vermeld. Op deze wijze wordt bereikt dat geen hogere vergoeding wordt ge
geven dan overeenstemt met de werkelijk gemaakte kosten.
Ambtenaren, van wie mag worden aangenomen dat het aantal voor dienstreizen
binnen de gemeente af te leggen kilometers gemiddeld rond 3.000 per jaar
ligt, ontvangen een vergoeding voor 3*000 km. en behoeven het aantal afge
legde kilometers niet te noteren. Dat laatste in verband met de admini
stratieve rompslomp die daaraan verbonden is en het relatief om geringe
bedragen gaat; naar de normen per 1 januari 1979 bedraagt de vergoeding
voor 3.000 km. 1.290,per jaar.
Tot 1 januari 1977 kregen de meeste van deze ambtenaren een vaste vergoe
ding voor 4.000 km.
Samenvattend zijn wij van oordeel dat thans zodanige waarborgen zijn ge
schapen dat er van fiscale of andere financiële bevoordeling van de in het
geding zijnde categorie ambtenaren geen sprake is.
Telefoonkostenvergoeding.
De telefoonkostenvergoeding is niet geregeld in één algemeen besluit;
formeel is er sprake van een reeks individuele besluiten, waarbij wij aan
ambtenaren, die uit hoofde van hun functie thuis over een telefoonaanslui
ting dienen te beschikken, een telefoonkostenvergoeding hebben toegekend.
De vergoedingsbedragen zijn voor het overgrote deel der ambtenaren per
jaar 280,voor degenen, voor wie de telefoonaansluiting vrijwel uit-
'Sluitend ten doel heeft opgebeld te kunnen worden of 324»per jaar
voor degenen, die ook regelmatig uitgaande gesprekken moeten voeren. Daar
naast zijn er nog enkele ambtenaren die op grond van hun specifieke func
tie méér uitgaande gesprekken plegen te voeren; zij ontvangen een vergoe
ding van 340,of 360,per jaar.
Met ingang van 1 oktober 1977 is een nieuw Koninklijk Besluit tot re
geling van de telefoonkostenvergoeding voor het rijkspersoneel tot stand
gekomen. Zeer in het kort houdt de nieuwe regeling in:
de ambtenaar, die thuis voor dienstdoeleinden over een telefoonaansluiting
dient te beschikken, ontvangt:
a. 100 van de abonnementskosten, indien zijn salaris niet meer bedraagt
dan het maximum van adjunct-commies;
b. 50 van de abonnementskosten, indien zijn salaris uitgaat boven het
maximum van adjunct-commies, maar niet meer bedraagt dan het maximum
van commies;
c. geen vergoeding van abonnementskosten, indien zijn salaris uitgaat ho
ven het maximum van commies;
d. ongeacht de hoogte van het salaris een vergoeding van de gesprekskosten
tot - afhankelijk van de frequentie van de uitgaande dienstgesprekken -
10,25 of 50 van het door de ambtenaar te betalen totaalbedrag van
lokale en interlokale gesprekskosten (dienst- en privé-gesprekken)
- 3 -
Aan de nieuwe rijksregeling ligt de gedachte ten grondslag dat de
telefoon geleidelijk aan een algemeen gebruiksgoed is geworden en dat
ambtenaren boven een bepaald salarisniveau, ongeacht de ambtelijke nood
zaak, als regel over een telefoonaansluiting beschikken.
In september 1977 hebben wij ons beraden op de vraag of het wense
lijk zou zijn de vergoeding voor de ambtenaren van deze gemeente aan te
passen aan de nieuwe rijksregeling.
Wat de praktische toepasbaarheid betreft was onze conclusie dat de
nieuwe regeling inzake de vergoeding van gesprekskosten onbillijk en ad
ministratief veel te omslachtig is. De onbillijkheid schuilt naar onze
mening in het feit dat de hoogte van de vergoeding mede afhankelijk is
van de gevoerde privé-gesprekken. De kosten van de gevoerde privé-gesprek
ken kunnen uiteraard per ambtenaar zeer uiteenlopen als gevolg van ver
schillen in gezinssamenstelling en andere privé-situaties en vertonen in
elk geval geen enkele relatie met de ambtelijke functie. De administratie
ve omslachtigheid wordt veroorzaakt door het feit dat de ambtenaar zijn
telefoonrekeningen moet overleggen en telkens opnieuw de hoogte van de
vergoeding moet worden berekend.
Met betrekking tot de nieuwe rijksregeling ten aanzien van de ver
goeding van abonnementskosten hadden wij een zeer ernstig principieel be
zwaar. Dat er inzake het bezit van telefoonaansluiting een maatschappe
lijke ontwikkeling heeft plaatsgehad is onmiskenbaar, maar onze opvatting
was dat maatgevend moet zijn de vraag of de ambtenaar in het belang van de
dienst thuis een telefoonaansluiting moet hebben en dat de verwachting,
dat de ambtenaar ook wel telefoonaansluiting zou hebben als hij niet op
gronden van dienstbelang een telefoonaansluiting zou moeten hebben, bij de
vergoeding van abonnementskosten geen rol mag spelen.
Op grond van bovengenoemde overwegingen kwamen wij in september 1977
tot de conclusie dat er geen aanleiding was de bestaande situatie met be
trekking tot de telefoonkostenvergoeding voor de ambtenaren van deze ge
meente te wijzigen.
Naar aanleiding van de discussie op 9 januari 1979 in afdeling I van
Uw Raad hebben wij ons opnieuw op deze zaak beraden. Wij zijn tot de con
clusie gekomen dat onze argumenten van destijds nog overkort van kracht
zijn en dat er geen reden is om tot wijziging van de vergoedingsbedragen
over te gaan. Tot deze conclusie heeft mede bijgedragen het feit dat wij
met betrekking tot het toekennen van telefoonkostenvergoeding altijd een
zeer terughoudend beleid hebben gevoerd; er is geen sprake van dat wij
een telefoonkostenvergoeding hebben toegekend aan ambtenaren voor wie niet
duidelijk aangetoond kon worden dat het bezit van een telefoonaansluiting
thuis inderdaad een dienstbelang was. Wij zijn voornemens dat beleid ook
in de toekomst voort te zetten.
Wij kunnen nog vermelden dat, evenals bij de autokostenvergoeding, de
inspekteur der direkte belastingen zich ook heeft beziggehouden met de
vraag of in de telefoonkostenvergoeding een gedeelte begrepen is dat de
werkelijke kosten te boven gaat en dat daarom voor de heffing van loon- en
inkomstenbelasting als loon moet worden aangemerkt. Zoals elke vergoeding
die niet rust op exacte kostendeclaratieq maar uitgaat van meer algemene
normen, is ook hier de mogelijkheid dat een bepaald ambtenaar in een be
paald jaar een vergoeding ontvangt die de kosten te boven gaat niet volle
dig uitgesloten. Mede gelet op de minimale bedragen die in het geding zijn
(de vergoeding van gesprekskosten bedraagt bij een vergoedingsbedrag van
280,4»per jaar en bij een vergoedingsbedrag van 324»f 48,
per jaar) heeft de inspekteur echter geen reden gezien tegen de bestaande
situatie uit fiscaal oogpunt bezwaar te maken. Wel heeft hij ons verzocht
aanpassing van de vergoedingsbedragen in de toekomst pas te realiseren na
dat met hein overleg is gepleegd. Daartoe hebben wij ons gaarne bereid ver
klaard.