- 13 -
- 12 -
Artikel XXX.
Van artikel 219 worden het opschrift en de tekst vervangen door:
Uitmonding van gasafvoerkanalen.
1. Een gasafvoerkanaal moet, zo nodig voorzien van een GIVEG-kap, ten op
zichte van het dak waar het doorheen is gevoerd op een zodanige plaats
uitmonden, dat de goede werking ervan niet door het dak wordt belemmerd.
Aan deze eis wordt geacht te zijn voldaan indien:
a. de plaats van uitmonding van een gasafvoerkanaal, dat bestemd is
voor de natuurlijke afvoer van de verbrandingsgassen, is gelegen in
de uitmondingsgebieden, zoals aangegeven in de figuren 8 t/m 13;
b. de plaats van uitmonding van een gasafvoerkanaal, dat bestemd is
voor mechanische afvoer van verbrandingsgassen, ten minste 0,5 ui
boven het dakvlak is gelegen.
2. Een gasafvoerkanaal moet ten opzichte van andere daken dan het in lid
1 bedoelde, en ten opzichte van nabijgelegen gebouwen op een zodanige
plaats uitmonden, dat de goede werking ervan niet door die daken of
gebouwen wordt belemmerd. Aan deze eis wordt geacht te zijn voldaan in
dien de plaats van uitmonding van een gasafvoerkanaal, dat bestemd is
voor de natuurlijke afvoer van verbrandingsgassen, gelegen is in een van
de daarvoor bestemde gebieden, zoals aangegeven in figuur 14.
3. Een gasafvoerkanaal moet ten opzichte van nabijgelegen gebouwen op een
zodanige plaats uitmonden dat voor de gebruikers van die gebouwen geen
hinder is te verwachten van de afgevoerde verbrandingsgassen.
Aan deze eis wordt geacht te zijn voldaan indien:
a. de plaats van uitmonding gelegen is in het bij die nabijgelegen gebou
wen behorende gebied van vrije uitmonding, zoals aangegeven in figuur
14;
b. de plaats van uitmonding gelegen is in het bij die nabijgelegen gebou
wen behorende gebied waarin alleen een uitmonding is toegestaan met
een kap, zoals aangegeven in figuur 14» en de afstand tot een deur,
een beweegbaar raam, of een ventilatie-opening van die gebouwen ten
minste 6 m bedraagt.
4. Nadere eisen kunnen worden gesteld aan de plaats van uitmonding indien
de goede werking van het kanaal verhinderd wordt, dan wel hinder voor
de omgeving te verwachten is als gevolg van:
a. de vorm van het gebouw waarop het kanaal is aangebracht;
b. op, aan of nabij het gebouw aanwezige bouwsels of andere objecten;
c. de bestemming van de omringende bebouwing;
d. de aard en de belasting van het (de) op het kanaal aangesloten toe
stellen)
Figuren 8 t/m 13. Plaats van uitmonding van gasafvoerkanalen t.o.v. het eigen dak-
vlak.
vrije uitmonding (p 16) m
'J"-
{Ö.5 m geen uitmonding
T~ MlllIIllil llllilllllllllllllllim
figuur 8
vrije uitmonding
(p 16) m
vrije uitmonding (p 16) m
vrije uitmonding
0,5 m uitmonding met kap
0.5 m geen uitmonding
(p 16) m
figuur II
figuur 12