Overdracht van het gemeentelijk slachthuis
Bijlage no. 517 Leeuwarden, 29 november 1979-
Aan de Gemeenteraad.
Vleeskeuringswet.
Nadat landelijk reeds jarenlang was aangedrongen op de afschaffing
van artikel 8 van de Vleeskeuringswet, op grond waarvan reeds gekeurd
vlees bij de invoer in een andere keuringskring aan de zogenaamde nadere
keuring werd onderworpen, kwam ingaande 1 januari 1978 een wetswijziging
tot stand. Laarbij werd niet alleen artikel 8 ingetrokken, waardoor het
vervoer van vlees tussen de keuringskringen vrij werd, maar kwamen er
ook wijzigingen tot stand die rechtstreeks op de organisatie en de ex
ploitatie van een openbaar slachthuis betrekking hebben.
Een belangrijke wijziging is in dit verband, dat het eerste lid van
artikel 26 van de Vleeskeuringswet is ingetrokken. In dit lid was de
"openbaarheid" van het slachthuis geregeld; het gaf de gemeenten onder
meer de bevoegdheid het oprichten van slachterijen te verbieden indien
het bedrijf kon worden uitgeoefend in een slachthuis in de gemeente.
Doordat het eerste lid van artikel 26 is vervallen komt een gemeentelijk
slachthuis in een concurrerende positie te verkeren ten opzichte van
particuliere slachthuizen. Dit wordt benadrukt in de memorie van toelich
ting bij de wetswijziging, waar wordt gesteld dat het slachten in wezen
moet worden gezien als een fase in de produktie en distributie en dat
particuliere slachtinrichtingen derhalve beter passen in ons economisch
patroon dan openbare slachthuizen. De exploitatie van slachtinrichtingen
wordt dan ook niet primair een taak van de overheid geacht gegeven de
huidige technische en hygiënische ontwikkelingen en de landelijke regelen
ter waarborging van de hygiëne.
In samenhang-inei: het vervallen van artikel 8 en de te verwachten
geleidelijke schaalvergroting van de vleeskeuringsdiensten is de finan
ciering van deze diensten door het rijk overgenomen. Daarbij zijn lande
lijk geldende keuringstarieven vastgesteld.
Slachthuisexploitatie
Het intrekken van artikel 8 plaatste vele slachthuizen voor finan
ciële moeilijkheden. De inkomsten uit de nadere keuring, waartegenover
veelal een lager bedrag aan kosten stond, waren van groot belang voor
het instandhouden van openbare slachthuizen. De regering stelde daarom
een overbruggingsbijdrage beschikbaar voor de gemeenten met een open
baar slachthuis, ter grootte van het bedrag aan invoerkeurloon, dat in
de jaren 1975 en 1976 is ontvangen. De bedoeling is mede, dat de gemeen
ten binnen twee jaar na de intrekking van artikel 8 een besluit nemen
omtrent de toekomst van het openbaar slachthuis, hetzij in de vorm van
hers-tructureringsmaatregelen hetzij door overdracht aan het bedrijfs
leven of door liquidatie. Een en ander heeft er toe geleid, dat een aan
tal slachthuizen inmiddels in andere handen is overgegaan.
Bij het slachthuis in onze gemeente maakte het keurloon voor de
nadere keuring slechts een gering deel uit van de totale inkomsten, zodat
de invloed van opheffing van artikel 8 van de Vleeskeuringswet geen