- 4 - Een aldus vastgestelde heffingsgrondslag vindt toepassing voor elk be lastingjaar - indien en voor zover daarvoor de evenbedoelde uitzonde ring of vrijstelling niet van toepassing is - vallende in een tijdvak van 3 jaren, welk tijdvak aanvangt op een tijdstip als is bedoeld in de eerste volzin. 2. Indien de heffingsgrondslag op de voet van het eerste lid is vastge steld en op enig tijdstip gedurende de eerste 2 jaren van het tijdvak waarvoor die heffingsgrondslag toepassing zou moeten blijven vinden, de waarde in het economische verkeer wijziging ondergaat als gevolg van, hetzij bouw, daaronder begrepen verbouwing, of afbraak, hetzij verandering van bestemming, wordt in afwijking van het eerste lid de heffingsgrondslag vastgesteld. Die nieuwe heffingsgrondslag wordt vastgesteld op de onderstelde waar de in het economische verkeer, welke in aanmerking zou zijn genomen, indien die bouw, afbraak of bestemmingsverandering zijn beslag had ge kregen bij de aanvang van het evenbedoelde tijdvak. Alsdan treedt die opnieuw vastgestelde heffingsgrondslag in de plaats van die welke op de voet van het eerste lid laatstelijk is vastgesteld en vindt voor het eerst toepassing voor het belastingjaar volgende op dat waarin die wijziging van de waarde in het economische verkeer is ingetreden. Belastingtarief Artikel 7. 1. Voor elke volle 3.000,van de heffingsgrondslag bedraagt de belas ting bedoeld 1in artikel 1, letter a 4»45 2. in artikel 1letter b 9»05 2. Belastingaanslagen van minder dan 10,worden niet opgelegd. Vrijstellingen. Artikel 8. 1Behoudens het bepaalde in het tweede lid wordt een in artikel 1 bedoel de belasting niet geheven ter zake van a. gebouwde eigendommen met inbegrip van de ondergrond en van bouwde en ongebouwde aanhorigheden welke in hoofdzaak zijn voor de openbare eredienst of voor het houden van openbare ningsbijeenkomsten in de zin van de artikelen 13 en 14 van Premie Kerkenbouw (Stb. 19&2, 558); b. gebouwde eigendommen - niet zijnde aanhorigheden van de in letter a bedoelde eigendommen - met inbegrip van de ondergrond en van hun ge bouwde en ongebouwde aanhorigheden of gedeelten van zodanige eigen dommen, welke feitelijk worden gebruikt als pastorie of kosterswo ning; c. ongebouwde eigendommen welke deel uitmaken van de op de voet van de Natuurschoonwet 1928 (Stb. 63) aangewezen landgoederen, met uitzon dering van aanhorigheden van gebouwde eigendommen; hun ge- bestemd bezin- de Vet d. natuurterreinen, waaronder begrepen duinen, heidevelden, zandverstui vingen, moerassen en plassen, welke door rechtspersoonlijkheid be zittende instellingen die zich uitsluitend of nagenoeg uitsluitend het behoud van natuurschoon ten doel stellen, worden beheerd; e. onroerende goederen, welke in hoofdzaak worden gebruikt voor de pu blieke dienst van de gemeente; f. straatmeubilairwaaronder worden verstaan alle zodanige gebouwde eigendommen - niet zijnde gebouwen - welke zijn geplaatst ten gerie ve of in het belang van het publiek, ten dienste van het verkeer of ter vervraaiïng van de gemeente, zoals lichtmasten, verkeersinstal- laties, standbeelden, monumenten, fonteinen, banken, abri1s,hekken, palen; g. plantsoenen, parken en waterpartijen, bij de gemeente in eigendom of beheer; h. openbare land- en waterwegen en banen voor openbaar vervoer per rail, een en ander met inbegrip van kunstwerken, zoals viaducten, aqua ducten, bruggen, tunnels en sluizen; i. waterverdedigings- en waterbeheersingswerken, zoals bemalingsinstal laties, waterkeringen en andere kust- en oeververdedigingswerken; j. rioleringswerken met hun gebouwde en ongebouwde aanhorigheden, bij de gemeente in eigendom of beheer; k. begraafplaatsen, urnentuinen en crematoria met hun gebouwde en on gebouwde aanhorigheden; 2. a. De vrijstelling ten aanzien van de in letter a van het eerste lid bedoelde gebouwde eigendommen met hun aanhorigheden en van gedeelten van zodanige eigendommen, voor zover die eigendommen dienen als wo ning, alsmede ten aanzien van de in letter b van dat lid bedoelde eigendommen, geldt niet voor de belasting als in letter a van arti kel 1; b. de vrijstelling ten aanzien van de letter b van het eerste lid be doelde eigendommen geldt evenmin voor de belasting als bedoeld in artikel 1, letter b, voor zover het genot krachtens zakelijk recht van die eigendommen niet toebehoort aan een kerkgenootschap of aan een rechtspersoonlijkheid bezittend genootschap op geestelijke grondslag als bedoeld in de artikelen 13 en 14 van de Wet Premie Kerkenbouw; c. de vrijstelling ten aanzien van de in letter e van het eerste lid bedoelde onroerende goederen geldt niet voor de belasting als be doeld in artikel 1, letter b, voor zover het genot krachtens zake lijk recht van die goederen niet toebehoort aan de gemeente. 3. Indien de waarde van een woning, welke de belastingplichtige tot hoofd verblijf dient, minder beloopt dan 18.000,wordt terzake van dat onroerend goed de in artikel 1letter a, bedoelde belasting niet gehe ven. Wijze van belastingheffing. Artikel 9. De belastingen worden geheven bij wege van aanslag. - 5 -

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Bijlagen) | 1979 | | pagina 90