- 2X -
2.3. Inventarisatie van wensen en behoef
ten.
- de behoefte aan plaatsen in kindercentra
Uit het feit dat het Kinderdagverblijf een wachtlijst heeft, valt af
te leiden, dat de behoefte aan kinderopvang groter is dan de be
staande mogelijkheden.
Ken kan echter bepaald niet stellen, dat de niet-vervulde behoefte
aan kinderopvang even groot is als de wachtlijst lang. Immers, het
oestaan van de wachtlijst werkt al niet bevorderend voor het aan
melden. Ook al bestaat er in een bepaalde situatie behoefte, dan
laat men wel na zich te meiden, omdat men toch op de wachtlijst komt.
Daarnaast moet gesteld worden, dat het Kinderdagverbiu
een
houdend wervingsbeleid heeft gevoerd.
Tenslotte zijn door de werkgroep Biigaard en de Werkgroep Vro
UW Cf II
Arbeid, alsmede in het kader van het prcjekt "Onderwijs en Samen
leving" behoeften geconstateerd, die niet in de wachtlijst tot uii
k 0 m 6 n
voor een oenaderrng van de werkelijke behoefte aan kinderopvang kan
de sleutel gebruikt worden, die ie
afdeling "Onderzoek en Statistiek
van het Ministerie van C.R.H. aangeeft in de nota "Enquête Kinder
centra" (Eijswyk, 1977) cp basis van gegevens van 1 975.
ny toepassing van deze benaderingswijze moet wel bedacht worden, dat
zij het totale werkveld "kinderopvang" bestrijkt. Dat wil dus zeggen
kinderdagverblijven, peuterspeelzalen en alle andere vermen van om
vang daar tussenin. Binnen dit werkveld is de omvang binnen kinder
dagverblijven een klein onderdeel.
2et potentiële aantal kinderen voor de kindercentra (kinderdagver-
olijven, peuterspeelzalen en alle vormen die daar tussenin zitten)
wordt in deze nota gesteld op de helft van de twee—jarigen plus alle
drie-jarigen.
Dit in navolging van de Werkgemeenschap Kindercentra Nederland, om
dat de praktijk zou uitwijzen, dat het aantal 0-2-j jarigen en 4-6
jarigen op het totaal aantal in kindercentra ingeschreven kinderen
is te verwaarlozen.
- 24 -
Deze veronderstelling gaat met name op voor de peuterspeelzalen,
bijna 90$ van de kindercentra in Nederland.
In de nota wordt verwacht dat geleidelijk aan ongeveer 75$ van dat
potentiële aantal kinderen de kindercentra zal bezoeken.
Dit stadium zou in 1985 2Ün bereikt.
Recentere gegevens lijken deze voorspelling te bevestigen. De groei
wordt wel voornamelijk geconstateerd bij de peuterspeelzalen. Gezien
de bevriezing van de subsidiabele personeelsformatie bij kinderdag
verblijven is dat overigens ook niet verwonderlijk.
We kunnen deze methode toepassen op de gemeente Leeuwarden.
Het aantal twee-jarigen is per 1-1—1979 850; het aantal drie—jarigen
883.
Het potentiële aantal kinderen voor de kindercentra in Leeuwarden
zou dan in 1935 75$ zijn van (425 863) dit is 981 kinderen.
De 26 peuterspeelzalen in Leeuwarden zijn op dit moment gezamenlijk
105 dagdelen per week geopend. Uitgaande van het gegeven dat ge
middeld twee maal per week de peuterspeelzaal bezocht wordt en uit
gaande van een gemiddelde groepsgrootte van 15» kunnen de 26 peuter
speelzalen op dit moment al 15 x 52 dit is 760 kinderen omvangen.
Het aantal kinderen dat gebruik maakt van het Kinderdagverblijf is
zo'n 70. De behoefte aan kinderopvangplaatsen zou, bij een gelijk
blijvend aantal 2- en 3 jarigen, tot 1985 derhalve toenemen met 130.
Uit dergelijke gegevens wordt in ieder geval duidelijk, dat de be
hoefte aan kinderopvangplaatsen groter wordt.
Op grond van meer direkte peiling van de behoefte aan kinderopvang,
zoals verricht door de werkgroep Biigaard, de Werkgroep Vrouw en
Arbeid en zoals tot uiting komend in het projekt "Onderwijs en Samen
leving", menen wij dat de behoefte aan opvang ook in Leeuwarden groter
wordt.
Deze mening baseren wij ook op een aantal maatschappelijke ontwikke
lingen. Op een drietal willen wij nader ingaan.