- 56 - - 57 - IV. Grondbeleid in de nieuwe en bestaande gebieden. IV.1. Nieuwe gebieden Tegenover de bestaande, oude binnenstad staan de nieuwe gebieden voor de realisering van woningbouw en de vestiging van industrieën. De problematiek is geheel verschillend en dat zal evenzeer tot uitdrukking dienen te komen in de te voeren grondpolitiek zeker ten aanzien van de vorm van uitgifte. Dat de locale overheid op dit punt een actief beleid voert wordt algemeen erkend; de gemeente verwerft de grond, maakt deze geschikt voor de nieuwe functie die zij in haar eigen bestemmingsplannen vastlegt en draagt de grond weer over aan de gebruiker van die functie. Dat laatste geschiedt sinds de jaren zestig in de vorm van eigendomsoverdracht, zo is in paragraaf II.3. geconstateerd. Alleen op verzoek van een gegadigde wordt de grond in erfpacht uitgegeven, waarbij hij het recht heeft om, wanneer hij dat wenst tot aankoop over te gaan, waar bij geldt, dat gedurende de eerste vijf jaren na de uitgifte aankoop kan plaatsvinden tegen de oorspronkelijke grondwaarde. De motieven voor die gega digde liggen in de meeste gevallen op het terrein van de financiering. De principiële vraag waar het in dit verband om draait is of het tot op heden ge voerde beleid wijziging behoeft, in die zin dat voortaan de uitgifte plaats dient te vinden in de vorm van erfpacht met het oog op een betere beheersing van het grondgebruik. In tegenstelling tot de binnenstad is in deze gebieden geen sprake van een zodanige vermenging van functies, die in onderlinge "con currentiestrijd" verkeren noch van historische en culturele waarden die extra bescherming behoeven. Duist omdat het hier nieuwe gebieden betreft die nog ge schiedenis moeten maken en dit in principe alleen maar kunnen bij de gratie van het ruimtelijk ordeningsbeleid van de gemeente, kan evenmin een vergelij king worden getrokken met de oude binnenstad. Indien de hier aangesneden vraag geplaatst wordt tegen de achtergrond van de in Deel II uiteengezette doelstellingen en middelen om die te verwezenlij ken, in het bijzonder de in paragraaf II.8. geformuleerde overwegingen en con clusies, dan moet de beantwoording negatief uitvallen. De achtergrond hiervan kan als volgt worden omschreven. a. concurrentiepositie. In de gehele regio wordt in de regel de grond verkocht. Indien Leeuwarden nu deze uitgiftevorm zou uitsluiten, dan komt zij opnieuw in een uitzonderings positie te verkeren, die een negatieve weerslag heeft op de andere beleidsdoel stellingen, zoals het scheppen van een aantrekkelijk en evenwichtig woon- en werkklimaat. Op de achtergrond speelt zeer duidelijk de psychologische achter stand die uitgifte in erfpacht heeft tegenover verkoop. Het terzijde schuiven van dit gegeven met de motivering dat dit irrationele overwegingen zijn en ont kennen dat de verschillen tussen eigendom en erfpacht steeds meer vervagen doordat de grond een steeds grotere sociale functie krijgt, kan op zich wel licht juist zijn, maar doet geenszins recht aan de werkelijke situatie en prak tijk. Zolang het uitgiftebeleid van de gemeenten niet op elkaar is afgestemd en de uitgifte in erfpacht voorkomt als een locale uitzondering, bestaat er een keuzevrijheid voor de burgers, die ook door psychologische overwegingen ingevuld zal worden. Een integrale doorvoering van het erfpachtssysteem zal met zich meebrengen, dat sommigen zich hieraan kunnen en zullen onttrekken door naar een andere gemeente te gaan. Hierdoor ontstaat er een ongelijke con currentie ten nadele van hen die aan een bepaalde vestigingsplaats gebonden zijn, c.q. de economische macht missen om tot verplaatsing over te gaan. Er vindt op deze wijze een stuk afroming plaats. Op het gebied van de woning markt heeft de gemeente Leeuwarden dit in de naoorlogse jaren ervaren, toen de omringende gemeenten relatief grote uitbreidingen hebben ondergaan ten na dele van Leeuwarden. Die ontwikkeling is overigens niet volledig toe te schrijven aan de wijze van uitgifte, doch in belangrijke mate aan andere keuze-overwegingen. Wel geeft deze ontwikkeling genoegzaam weer, dat de locale overheid ter dege reke ning moet houden met de wensen en verlangens van de burgers en in dit verband speelt de uitgifte van grond beslist een belangrijke rol. Ten aanzien van de nieuwe woonwijken komt daar nog het volgende bij: de gemeente Leeuwarden heeft zowel in het beleid van de rijksoverheid als dat van de provincie een taak gekregen in het kader van de suburbanisatie. Om hieraan uitvoering te kunnen geven, zullen niet alleen aantrekkelijke woongebieden qua inrichting en differentiatie naar soort woningen moeten ontstaan, maar zal de potentiële bewoner-eigenaar op het terrein van de uitgifte in minimaal dezelfde positie moeten komen te verkeren als in de naburige gemeente. Extra belemmeringen moeten hierbij niet opgeworpen wor den, indien zulks tenminste niet strikt noodzakelijk is om de doelstellin gen van het grondgebied te realiseren. Dit geldt zeker in de huidige om standigheden waarin de koopmarkt duidelijk stagneert; het ontwikkelen van moderne woonwijken op grote schaal is tegenwoordig al leen mogelijk met inschakeling van projectontwikkelaars en institutionele beleggers. De medewerking van die zijde is in de meeste gevallen slechts te verkrijgen indien de grond wordt verkocht. Het ontbreken van de keuzemoge lijkheid tussen koop en erfpacht heeft er direct na de Tweede Wereldoorlog toe geleid, dat de institutionele beleggers in Leeuwarden geen activitei ten ontplooiden. Eerst toen onder druk van de woningnood de gemeente be reid was de grond in eigendom over te dragen ontstond er van die zijde weer animo. Op dit punt is nog steeds geen wijziging waarneembaar. Ten aanzien van de kantoren- en industriegebieden ligt de zaak hier niet wezenlijk anders. Ook hier speelt de concurrentiepositie een rol, aangezien de investeerders, met name de bedrijven zelf, in de regio een ruime keuze heb ben. De gemeente Leeuwarden zal de vestiging van kantoren en de industriepro- moting ter bevordering van de werkgelegenheid, ongetwijfeld belemmeren, indien zij de verkoop van de grond uitsluit. Dit geldt temeer nu de regio - waar in principe de gehele provincie toe behoort - in andere opzichten soms al een (geringe) voorsprong heeft, die medebepalend is voor de keus van een vesti gingsplaats: bereikbaarheid in de zin van een directe aansluiting op het rijks- wegennet, grondprijzen en subsidiemogelijkheden. Een wijziging van het huidige beleid moet dan ook worden ontraden, zij het dat de mogelijkheid tot (inciden tele) uitgifte in erfpacht open blijft staan, op verzoek van de gegadigde. De medewerking van de gemeente wordt dan ook niet gemotiveerd om te komen tot een betere beheersing van het grondgebruik en -prijzen, maar om de werkgelegenheid te bevorderen. b. beheersing grondgebruik. De noodzaak om door middel van de gronduitgifte een betere beheersing van het grondgebruik tot stand te brengen en daarvoor het erpachtsstelsel als additioneel middel te hanteren, doet zich in de nieuwe gebieden minder sterk voor. De bestaande wettelijke instrumenten, beschreven in paragraaf II.bie den op dat punt betere en directe mogelijkheden. De huidige praktijk is zo, dat nieuwe gebieden eerst tot ontwikkeling worden gebracht, nadat de in de Wet op de Ruimtelijke Ordening voorgeschreven plannen en procedures tot stand gebracht c.q. doorlopen zijn. Dit instrument is direct en uit een oogpunt van rechtsgelijkheid en rechtsze kerheid verre te prefereren boven dat van het privaatrechtelijke instituut erf pacht. Eén en ander is in extenso uiteengezet in Deel II, zodat hiernaar kan worden verwezen. Daarin is ook aangeduid dat het geen aanbeveling verdient het erfpachtsstelsel te hanteren als een belangrijk middel om aanvullende voorwaar den te stellen op het terrein van het milieu. Die aanvulling dient zeer be perkt te zijn. Vanwege de voortgaande ontwikkeling op dit terrein, die tot uit drukking komt in allerlei wettelijke maatregelen, zal de noodzaak daartoe ook steeds geringer worden.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Bijlagen) | 1980 | | pagina 333